| |
| |
| |
20
Wanneer Elze op zekere dag even in het dorp is om wat boodschappen te doen, ontmoet ze bij de ingang van het kleine postkantoortje de moeder van Margje. Ze zou haar niet hebben opgemerkt, wanneer ze niet door haar was aangesproken.
En de hartelijke boerenvrouw, die er schijnbaar echt op uit is een gesprek met haar aan te knopen, drukt haar stevig de hand. Maar het is moeilijk om daar op straat tot een behoorlijke conversatie te komen. Vrouw Krijger heeft soms de grootste moeite zich verstaanbaar te maken vanwege de zwaarbeladen vrachtauto's die onophoudelijk voorbijrijden.
Elze moet er haast om lachen wanneer ze ziet, hoe het mens moeite doet met haar stem boven al dat lawaai uit te komen.
‘Kom eens een avond bij ons praten. Dat heb je indertijd immers al eens beloofd, of weet je dat niet meer?’ vraagt vrouw Krijger.
Ja, Elze weet het nog heel goed. Dat was toen ze er kwam om een bijdrage voor de bazar te vragen. Ze overweegt vluchtig of ze, nu het er met Margje zo voor staat, nog aan deze belofte zal voldoen. Haar conclusie is, dat er toch eigenlijk geen enkele reden is om de gedane toezegging niet na te komen.
‘Ik weet het niet. Wanneer schikt het jullie het best?’ vraagt ze dan.
Maar vrouw Krijger komt het er niet op aan en ze zegt: ‘Nou, laten we het dan niet langer uitstellen. Ik zou zeggen: hoe eerder hoe liever. En nu is Margje ook nog thuis.’
Elze verbeeldt zich, dat Margjes moeder bij het uitspreken van die laatste woorden plotseling een wat verdrietige uitdrukking op haar gelaat krijgt.
| |
| |
‘Goed, zullen we het dan op donderdag stellen?’ vraagt Elze.
‘Afgesproken,’ klinkt het en met een ‘Tot ziens’ neemt vrouw Krijger haar fiets ter hand en verdwijnt om de hoek van het postkantoortje.
Elze ziet, terwijl ze zich van haar verwijdert, hoe degelijk en keurig die vrouw Krijger ook nu weer gaat gekleed. Zonder veel moeite kan men er de welgestelde boerenvrouw in kennen.
Maar wat haar meer opviel waren haar woorden: ‘Nu is Margje ook nog thuis.’
En ze weegt de verschillende indrukken welke ze de laatste tijd heeft opgedaan tegen elkaar af. Voor haar is de uitkomst dat zij zelf stellig niet de enige in Houtwijk is, die met moeilijkheden en conflicten heeft te kampen. Ergens is er bij haar het voorgevoel, dat de visite, welke zij heeft toegezegd, ook wel eens minder vrolijke gesprekken kan meebrengen. Doch ze denkt er niet aan, het bezoek uit te stellen.
Zodra ze weer thuis is en in haar eenzaamheid weer zit te werken, overpeinst ze hoe centraal ze eigenlijk is komen te staan tussen twee gezinnen: dat van Anne Borkes en aan de andere kant dat van Dirk Krijger. Met Anne heeft ze voorgoed gebroken, want die heeft de achting, welke Elze aanvankelijk in zo hoge mate voor haar koesterde, wel zeer plotseling verloren. Tegen Tonny is er bij haar geen enkel gevoel van haat of nijd, alleen zijn de contacten met hem, door het opzeggen van het werken bij zijn moeder, nu veel minder geworden. En eerlijk gezegd vindt ze dat beter ook, omdat hij en Margje nu toch binnen niet al te lange tijd gaan trouwen. Ze wil hem nog steeds blijven zien als een goede bekende, niet meer en niet minder.
En Margje? Elze heeft nooit echt een hekel aan haar gehad. Alleen toen ze in de dagen van de bevrijdingsrevue, samen met andere meisjes, om haar lachte, kon ze wel eens wat kwaad op haar worden. Waarom deed Margje dat toen eigenlijk? Ze gelooft dat het hoofdzakelijk was om Tonny, die juist in die dagen de verhouding van vriendschap wou doen uitgroeien tot een
| |
| |
werkelijke liefde, iets wat Margje ongaarne zag. Want die had toen reeds heel sterk haar zinnen op Tonny gezet. En bovendien: alles was nog zo vers, iedereen kon zich bij wijze van spreken wel bedrinken aan de vrijheid, de jongeren ook aan de liefde. De mensen waren in die eerste maanden zo geheel anders, zo ongeremd. Ze namen het zo nauw niet, niet in hun woorden en niet in hun daden.
En zo kan Elze het thans ook met een zeker begrijpen aanvaarden dat Margje toen wel eens onheus tegen haar deed. Ze was jong, jonger nog dan zij en onbeheerster in haar liefde jegens Tonny. En ze heeft Tonny gekregen, beter gezegd: zal hem krijgen. Dat weet heel Houtwijk nu al wel.
Elze wil er bij zichzelf niet verder over te rade gaan of de manier waarop wel of niet goed is. Dat moet ieder voor zichzelf maar uitmaken.
In ieder geval: zij gaat donderdagavond op visite bij Margje en haar ouders.
Het is al volop donker wanneer ze bij de boerderij van Dirk Krijger aankomt. Alhoewel het nog een heel eindje buiten het dorp is, heeft ze er nog geen tien minuten over gefietst.
De ouders van Margje hebben op haar komst gerekend. Ze zitten ieder in een deftige stoel bij een laag tafeltje en hébben zich tot aan het ogenblik van haar komst blijkbaar met wat lectuur beziggehouden.
Het schijnsel van de mooie haard straalt niet enkel warmte, maar ook gezelligheid uit. En weer is er voor haar die gewaarwording, dat het bij haar in dat huisje daar aan het kerkwegje in vergelijking met hier toch eigenlijk maar een armetierig gedoe is.
Vrouw Krijger heeft haar gedienstig uit de mantel geholpen. ‘Hier, Elze, kom hier zitten; ik had die stoel voor jou klaar gezet. Margje is nog even weg, maar die komt ook zo gauw mogelijk thuis, heeft ze beloofd.’
| |
| |
Dirk Krijger lacht: ‘Ja, Elze, dat krijg je, wanneer je met grote plannen voor de dag komt.’
De vader van Margje lacht wel, doch ze voelt onmiddellijk dat het geval van Margjes trouwen hier torenhoog boven de andere dingen van de dag uitkomt en ze kan het ook volkomen begrijpen. Even is ze bevreesd, dat het reeds direct op een dramatische ontlading zal uitlopen.
Maar vrouw Krijger vangt het gesprek beter op: ‘Blij dat je er bent, Elze. Was je niet bang in het donker, en dan hier zo'n eind buiten het dorp?’
Elze lacht alleen maar een beetje. Ze moet nog wat aan het lamplicht wennen en knippert wat met haar ogen.
‘Ja, het is een heel eindje fietsen, maar ik vond het toch wel leuk. Zo kom je tenminste er nog eens even uit.’
‘Ik ben altijd maar blij als Margje 's avonds weer thuis is. Je hoort nu na de oorlog veel meer van die gekke dingen dan vroeger,’ zegt vrouw Krijger.
Haar man lacht. Evenals zojuist is er iets in van sarcasme en Elze heeft geen moeite te weten wat hij bij zijn lachen denkt.
Maar dan snijdt hij plotseling een ander onderwerp aan dan bang zijn in het donker. ‘Het is haast gebeurd met de restauratie van de kerk, nietwaar? Ik zag vanmiddag dat ze de steigers alweer beginnen af te breken.’
Elze knikt bevestigend. ‘Ja, en eergisteren hebben ze de grote klok weer op de oude plaats gehangen. Dat was nog wel een hele klus, naar ik later heb horen vertellen. Zondag klinkt ze voor het eerst na de oorlog weer boven in de toren.’
Dirk Krijger knikt. ‘En het gebeurt nou elektrisch, nietwaar? Ja, die aannemer heeft meteen maar spijkers met koppen geslagen en het zo geadviseerd, omdat het toch steeds meer ingang vindt.’
Maar nu is Elze toch beter met het fijne van de zaak op de hoogte dan Dirk Krijger. ‘Nog niet,’ zegt ze. ‘Voorlopig gaat het nog met het klokketouw. Doch er is nu met de werkzaam- | |
| |
heden inderdaad rekening gehouden dat het in de toekomst mechanisch gebeurt. Er moeten echter nog verschillende onderdelen worden aangebracht en de levering daarvan zal nog wel een poosje op zich laten wachten. Lang niet alles wat men wenst is nog te krijgen.’
Vrouw Krijger, die het gesprek met aandacht heeft gevolgd, merkt op: ‘Dan heb je in de toekomst alweer wat minder werk. Nou ja, ik vind het ook eerlijk gezegd geen doen voor je; neem me niet kwalijk dat ik het zo zeg. Harm had er trouwens de laatste jaren ook zijn handen aan vol.’
Elze zwijgt even, antwoordt dan: ‘Nou ja, hij was ook al op leeftijd. Ik ben nog jong en heb het eigenlijk ter wille van hem overgenomen. Zelf heb ik er nog weinig voordeel van gehad. Ik wou dat ook niet.’
Dirk Krijger knikt. ‘Ja, we weten het,’ zegt hij.
Zijn vrouw zit weer peinzend en zwijgend te luisteren. Maar dan neemt ze ook deel aan het gesprek. ‘Het is daar met Harm en Dieke wel heel droevig gelopen. Wij hier kenden ze reeds jaren, al vanaf ons trouwen. Toen was Harm ook al koster. Naar ik vaak heb horen vertellen, komen ze eigenlijk niet uit deze streek. Harm hielp, wanneer hij wat tijd over had, ook wel eens hier bij ons op de boerderij. Het was een goeierd, en Dieke niet minder.’
Vrouw Krijger zit nu met de handen gevouwen in haar schort en haar gezicht staat een beetje somber. Het is, alsof ze dat alles nog weer opnieuw ziet gebeuren. Met een droevige stem gaat ze voort: ‘Ik weet het nog zo goed, hoe blij Dieke was, toen ik haar vertelde dat Margje geboren zou worden. Zelf had ze geen kinderen en ze wist ook maar al te goed dat er in haar huwelijk ook nooit geboren zouden worden. “Vrouw Krijger,” zei ze toen eens tegen mij, “doe het vooral kalm aan, denk aan het kind en aan je zelf.” Ja, het was een zorgzaam vrouwtje, die Dieke.’
Haar man heeft ondertussen een sigaar opgestoken, blaast de eerste rookwolkjes nadenkend van zich af, alvorens hij zich
| |
| |
weer in het gesprek mengt.
‘Ja, Harm heeft hier ook in de oorlog veel gelopen. Een beetje eigengekamde boter en meer dingen kwam hij hier op gezette tijden halen. Niet dat hij er ons om vroeg, integendeel: wij boden het hen zelf aan, omdat hij en ook zijn vrouw hier vroeger zo dikwijls met het werk hielpen.’
Elze wil nu eigenlijk van dit onderwerp af en ze zegt: ‘Ze praten ervan, dat de dominee ook een beroep heeft ontvangen.’
Dirk Krijger ziet haar een weinig verwonderd aan. ‘Me dunkt, jij zit er zo dichtbij, is je daar niet wat meer van bekend?’
Ze moet er even om lachen. ‘Neen, eerlijk niet. Trouwens, ik doe mijn vaste werk en wanneer er, zo als de laatste weken wel eens het geval is geweest, wat bijzonders moet gebeuren, gaat dat natuurlijk niet zonder overleg. Maar voor de rest: neen, dan weet ik weinig van de kerkelijke aangelegenheden af.’
Dan is er buiten op de stoep het geluid van voetstappen. Vrouw Krijger staat op en loopt naar de buitendeur.
‘Dat zal Margje wel zijn, denk ik,’ zegt ze.
Inderdaad, het is Margje. Zodra die binnenkomt en Elze ziet, begroet ze haar hartelijk en verontschuldigt zich: ‘Ja, het werd alweer wat later dan ik me had voorgesteld. Het is nog altijd zo: wanneer je druk bent gaat de tijd veel gauwer voorbij dan je in de gaten hebt.’
Ze gaat met een licht gebaar van moeheid in een stoel zitten.
Elze kan niet aan de indruk ontkomen, dat het Margje wel aan te zien is, hoe de zaken erbij staan.
Die voelt de vluchtige blik van Elze en is schijnbaar even met haar houding verlegen, bijt nerveus wat op haar nagels en vraagt: ‘Ben je al lang hier, Elze?’
‘Nog niet zo heel lang, een klein half uurtje misschien,’ is het antwoord.
Vrouw Krijger begint nu de koffie in te schenken en biedt er een gebakje bij aan.
‘Heerlijk, moeder. Dat kan de beste bakker je niet verbeteren,’
| |
| |
roept Margje uit en meteen begint ze er met graagte van te smullen.
Ergens vindt Elze deze ogenschijnlijk spontane uitlating van Margje niet natuurlijk, het lijkt haar een beetje gemaakt. Ze voelt, nu Margje er ook is, dat er een druk op dit boerengezin ligt en het is haar niet vreemd waar de oorzaak schuilt.
De gesprekken over de dingen van alle dag lopen wel, maar het is alsof er steeds een voorzichtig manoeuvreren plaats heeft om één onderwerp toch maar niet aan te snijden, namelijk het trouwen van Margje. En toch zit het er dik in, dat het niet de gehele avond kan worden omzeild.
Voordat Elze er eigenlijk nog op bedacht is, gooit vrouw Krijger het in alle openheid op tafel. Dat gebeurt wanneer ze het tweede kopje koffie heeft ingeschonken. Elze ziet, dat het mens al haar moed bijeenschraapt wanneer ze zegt: ‘Elze, ik kan er niet langer mee blijven lopen en wil je ronduit zeggen, dat ik je niet zonder bedoeling nog eens heb gevraagd het indertijd toegezegde bezoek te komen afleggen. Je weet toch zeker maar al te goed, hoe of de zaken er hier voor staan?’
Het flitst even door haar gedachten dat op een avond, toen eigenlijk nog haast niemand ervan wist, Tonny het haar reeds liet merken. Even huivert ze bij die herinnering. Maar ogenschijnlijk onbewogen knikt ze rustig en zegt: ‘Ja, dat weet ik.’ Margje staat nu plotseling op en loopt naar een hoek van de kamer. Daar haalt ze uit haar tasje een zakdoek en veegt haar tranen af, die nu volop beginnen te vloeien.
‘Margje, kind, kom er nu toch ook bij,’ vermaant haar moeder zachtjes. En Margje geeft aan haar woorden gehoor.
Vrouw Krijger roert even nadenkend in haar kopje koffie en begint dan: ‘Het feit dat Margje trouwt betekent voor ons dat het hier stil zal worden. Een enig kind, dat het ouderlijk huis verlaat, het zal ons niet meevallen, Elze.’
Enkele ogenblikken lang is er alleen het vinnig getik van de oude stoeltjesklok.
| |
| |
Elze weet niet, wat of ze hierop zo direct moet zeggen. Maar ze behoeft ook nog geen antwoord te geven, want Margjes moeder is nog niet uitgesproken.
‘Kijk eens, Elze, we kunnen alles beoordelen zo we willen, maar de feiten worden er niet anders van. We hebben er lang en uitvoerig over gesproken, soms halve nachten lang. Er is door ons gewikt en gewogen, hoe het vertrek van Margje enigszins op te vangen. Niet hoofdzakelijk wat het werk betreft, maar meer nog de huiselijke gezelligheid. En we kwamen tot de veronderstelling, dat er misschien toch iemand is, die ons in verschillende opzichten kan helpen. Ik zal het je ronduit zeggen: We hebben hierbij aan jou gedacht. Wanneer jij eens bij ons zou willen komen, kan dat misschien enige aanvulling in die leegte brengen, ja... misschien wel heel veel.’
Vrouw Krijger heeft het laatste met een bevende stem uitgesproken.
Niemand heeft nu schijnbaar de moed, om er het eerst wat op te zeggen. Het duizelt Elze even.
‘Ik hier bij jullie komen?’ vraagt ze, als begrijpt ze het nog niet. ‘Ja, Elze, wil je dat niet doen?’ vraagt Margje nu, terwijl ze haar hand vasthoudt.
Dirk Krijger zegt niets. Hij doet alleen maar een bijzonder zware trek aan zijn sigaar. Maar het is duidelijk, dat ook hij in een gespannen afwachten verkeert.
‘Maar vrouw Krijger, daar kan ik eerlijk zo direct geen antwoord op geven. Die vraag overrompelt me totaal,’ zegt Elze.
‘Denk er dan nog eens rustig over na, Elze. Toe, als je wilt. Alsjeblieft, je zou er ook mij zo'n groot plezier mee doen. Oh, ik vind het eigenlijk allemaal zo beroerd!’ roept Margje huilend uit.
‘Gun me alsjeblieft even wat tijd. Dat is een vraag, die ik allerminst verwacht had. Heus, ik weet niet, wat hierop te zeggen. Alleen weet ik wel, dat de beslissing voor mij heel moeilijk zal zijn.’
| |
| |
‘Je zou hier als kind in huis zijn, Elze,’ zegt vrouw Krijger door haar tranen heen. ‘Eerlijk, we doen dit alles niet zonder overweging. In de eerste plaats voor onszelf, maar daarnaast omdat we steeds meer overtuigd raken, dat het alleen wonen voor jou op den duur niet vol te houden zal zijn. Eenzaamheid kan een mens, al is hij geestelijk ook nog zo sterk, ook teveel worden...’
Het is, alsof Elze een waas voor haar ogen krijgt. In de hoek van de prachtige kamer ziet ze het schilderij, dat een ondergedoken kunstschilder eens vervaardigde: het huisje van Harm en Dieke aan het kerkpaadje.
‘Ik weet het niet...’ stamelt ze zacht.
Het gesprek wil nu plotseling niet meer vlotten. Elze wordt na deze vraag, die haar totaal overviel, een en al geslotenheid.
Margje weet diep in haar hart dat moeder Elze voor een zeer zware keus heeft gesteld.
‘Je zou met al dat andere werk kunnen ophouden,’ zegt Margje nog. ‘Eigenlijk is al dat andere wat je doet toch ook geen vrouwenwerk. Ik bedoel niet, dat het je omlaaghaalt als meisje, maar je zou het zoveel gemakkelijker en ook gezelliger kunnen hebben.’
Elze reageert er nauwelijks op; het is alsof alle verdere opmerkingen aan haar zonder meer zullen voorbijgaan.
Als Margjes moeder haar vraagt, wat of ze wenst te drinken, is haar antwoord beleefd doch beslist: ‘Dank u beleefd, vrouw Krijger, ik heb beslist nergens trek in.’
Wanneer Dirk Krijger later op de avond, als Elze al weer een hele poos weg is, de boel nog even naloopt en de deuren sluit, weet hij voor zich het al wel zeker: Ze zal het niet doen.
Mijnheer Voordeman is als altijd in zijn werkvertrek nog druk bezig met het afhandelen van zijn correspondentie. Hij is met een heleboel dingen lelijk achterop gekomen. Het ongelukkige voorval met het achtergebleven projectiel in zijn tuin heeft in- | |
| |
dertijd ook zijn intiem vertrek, waarin voor Houtwijk zoveel na-oorlogse initiatieven werden uitgébroed, niet gespaard en voor hem in meer dan een opzicht vertragend gewerkt.
Niet alleen dat hij een groot deel van zijn spullen onder een laag puin aantrof, ook het overigens met spoed aan zijn woning uitgevoerde herstel hield hem lange tijd uit zijn gewone doen.
Maar deze avond heeft: het goed willen vlotten en er is een flink stuk van de achterstand ingelopen. Doch nu begint hij er toch over te denken er mee op te houden voor vandaag.
Hij is juist bezig, zijn bureau wat op te ruimen, wanneer hij haastige voetstappen hoort. Eigenlijk schrikt hij er een beetje van op, want het is tegen twaalven en dan verwacht iemand in Houtwijk toch geen bezoek meer, zelfs een nachtwerker als mijnheer Voordeman niet.
Maar voordat hij er over heeft kunnen nadenken wat of er eigenlijk wel aan de hand is, komt Elze bij hem binnenstappen. In tegenstelling tot gewoonlijk heeft ze niet de moeite genomen, zich met een haastig kloppen aan te dienen.
Wanneer hij haar aankijkt zegt hij een beetje verwonderd: ‘Maar, Elze, jij nog zo laat hier?’
Ze knikt ernstig en zegt: ‘Ja, mijnheer Voordeman, dat bent u niet van mij gewoon.’
‘Inderdaad niet,’ is zijn antwoord en uitnodigend schuift hij haar een stoel toe.
‘Ga zitten, Elze,’ nodigt hij en constateert meteen dat er iets bijzonders met haar aan de hand is.
Ze laat zich ietwat onverschillig in de stoel vallen.
‘Ben je moe?’ vraagt hij.
Ze zwijgt.
‘Je hebt vanavond toch in je huis geen buitengewoon iets gehad?’
Er komt nog geen antwoord.
‘Elze, spreek dan toch! Waarvoor kom je dan nog zo laat hier?’ Hij ziet haar ogen, die oververmoeid schijnen, en het donker- | |
| |
bruine haar, dat wild om haar hoofd hangt. Mijnheer Voordeman wacht af, maar de spanning in hem stijgt. En hij herinnert zich, dat ze kort voor de bevrijding ook enige malen zo bij hem kwam. Ja, toen was ze in zeker opzicht net zo zwijgzaam als nu en zei alleen het hoognodige. Maar toen was er meer strijdlust in haar ogen, meer idealisme, de drang om iets te moeten doen. In zijn gedachten komt terug de avond, waarop ze met spoed drie onderduikadressen van hem moest hebben; niet over een uur, maar over hooguit tien minuten, omdat ze wist dat er gevaar was.
Doch toen wist hij waarom ze bij hem kwam. Ze was de werkster met de snelle beslissingen, die wist dat minuten soms zeer kostbaar kunnen zijn, een kwestie kunnen vormen van leven of dood, vrijheid of gevangenschap. En nu moet hij de woorden haast uit haar mond trekken.
‘Kun je het moeilijk vertellen, Elze?’ vraagt hij en neemt in een stoel tegenover haar plaats.
Ze strijkt de haren wat meer op hun plaats en ziet hem aan.
‘U bent van de kerkeraad?’ vraagt ze dan.
Mijnheer Voordeman knikt. ‘Ja, dat weet je immers wel?’
Even lacht ze, verbeten, haast onverschillig.
‘Natuurlijk weet ik dat. Maar het was eigenlijk meer een inleidende vraag. Ik kom hier, om te vertellen, dat ik over een maand graag van mijn werk in de kerk zou worden ontheven. Ik bedoel, dat ik het kosterschap liever niet langer blijf vervullen.’
Wanneer ze dit heeft gezegd zet ze de handen onder haar kin en kijkt even zwijgend naar het hagelwitte plafond.
Een enkel ogenblik kan mijnheer Voordeman zijn verbazing haast niet onderdrukken, dat is hem aan te zien. Maar hij herstelt zich spoedig.
‘Dat is een slechte boodschap, en dan nog zo laat op de avond,’ is zijn antwoord.
Haar ogen blijven nog van hem afgewend.
| |
| |
‘Het is nacht, mijnheer Voordeman. Ik heb daarstraks reeds de klok van twaalven gehoord. Maar het is nooit te laat, om bij u hier langs te komen, dat ondervind ik nu weer.’
Ze ziet hem aan en haar ogen glijden rap langs de stapel opbergmappen die op zijn bureau liggen. Dat alles constaterend, zegt ze: ‘U werkt hard, nietwaar? Als Houtwijk u niet had, zou het er stellig een stille boel zijn.’
Hij verschuift het een en ander op zijn bureau. ‘Er zijn hier meer harde werkers, Elze, dat weet jij ook.’
‘Ja, dat weet ik zeker ook wel.’
Ze speelt zwijgend met een knoop aan de mouw van haar mantel, als formuleert ze een nieuwe vraag. Wanneer die uitblijft, neemt mijnheer Voordeman het gesprek weer op. Hij wil toch eigenlijk wel, dat ze met haar woorden voor de dag komt.
‘Ben je extra nu nog van huis gekomen met deze beslissing?’
Hij krijgt het antwoord niet direct, maar dan klinkt het: ‘Neen, ik kom van de familie Krijger. U weet wel, van Margjes huis.’ Hij knikt en vraagt ietwat schertsend: ‘O, je moest alvast bespreken, wat of er ter gelegenheid van haar bruiloft moet worden gekookt?’
Ze schudt met haar hoofd. ‘Neen, bepaald niet; dat laat ik aan anderen over,’ zegt ze.
Mijnheer Voordeman voelt dat er iets op til is. ‘Je helpt toch zeker wel met Margjes bruiloftsmaal?’ informeert hij.
Elze maakt nu een beslist afwijzend gebaar. ‘Neen, ik help niet meer bij Anne Borkes in de keuken,’ verklaart ze dan.
Nu wordt het mijnheer Voordeman een beetje te vreemd. Hij gaat wat meer rechtop in zijn stoel zitten en zegt: ‘Maar, Elze, als ik het goed begrijp doe je zonder meer van twee baantjes afstand. Waarom is dat? Ga je soms vertrekken?’
Er komt eerst weer geen antwoord. ‘Ik weet het niet,’ zegt ze dan. ‘Anne ligt me niet meer. De mensen zullen het wel anders uitleggen en vertellen dat ik het doe omdat Tonny nu met Margje trouwt, maar dan zitten ze er wel naast. En wat het koster- | |
| |
schap betreft: Ik heb het aangenomen voor tijdelijk. Nu kerk en toren weer zijn hersteld, alles weer op zijn plaats is, geloof ik dat het een geschikt ogenblik is om er verder voor te bedanken. Ik meen wel, de gemeente hier door een moeilijke periode heen te hebben geholpen. Maar een mens moet op zijn tijd ook “Neen” weten te zeggen.’
Het doet mijnheer Voordeman verbaasd opzien. ‘Wat bedoel je met dat laatste, Elze?’ informeert hij nadrukkelijk.
‘Ik bedoel wat ik zeg, als u mij begrijpt,’ is het rustige maar vastbesloten antwoord.
‘U zegt dus “Neen” tegen het kosterschap en ook Anne Borkes hebt u opgezegd? Dat zal nieuws zijn voor Houtwijk!’
Mijnheer Voordeman probeert een tikkeltje humor aan zijn woorden te geven, maar het lukt hem nauwelijks.
‘Ja, mogelijk wel,’ geeft ze toe. ‘Maar men zal er begrip voor moeten opbrengen. Alles kan nu eenmaal niet altijd blijven zoals het is.’
Dan komt ze met een haast overrompelende vraag. ‘En wanneer moet ik van gemeentewege uit het huisje daar aan het kerkpaadje? Er komt daar immers een grote weg?’
De man die niet gauw of welhaast nimmer om woorden verlegen zit, maar die ambtshalve goed met de gemeentezaken op de hoogte is, schijnt nu toch even met sprakeloosheid geslagen. Verbaasd ziet hij haar aan en vraagt: ‘Jij weg uit het huisje? Heb je daar iets van gehoord? Ik kan me niet voorstellen dat er officieel wat van bekend is.’
Ze geeft het toe. ‘Neen, officieel niet, maar iedereen weet het te vertellen. Trouwens, ze weten hier in het dorp heel veel...’
Mijnheer Voordeman, principieel als altijd, stelt haar gerust: ‘Elze, ik mag beslist niet buiten mijn ambtelijke bevoegdheden gaan. Wat het verdwijnen van dat huisje daar betreft: er zullen voor jou stellig geen ernstige moeilijkheden uit voortvloeien, daar zal wel voor worden gezorgd. Althans, dat veronderstel ik. Meer kan ik er momenteel eerlijk niet over loslaten.’
| |
| |
Haar peilende ogen zien hem aan.
‘Ik weet genoeg,’ zegt ze dan.
Haar gastvrije kennis uit de eerste dagen dat zij in Houtwijk kwam ziet nu toch bedenkelijk op zijn horloge. ‘Al over halfeen,’ constateert hij. ‘Wat een nachtelijke conversatie!’
‘Ik ben hier wel vaker midden in de nacht geweest,’ klinkt het uit haar mond.
Hij knikt en bevestigt: ‘Ja, dat weet ik; toen zaten we hier niet zo rustig...’
‘Och, ik weet het niet,’ zegt ze laconiek.
De man, met wie ze zo menig gevaarlijk klusje, waarvan Houtwijk nimmer weet kreeg, opknapte, wordt nu plotseling weer even vertrouwelijk als toen. Hij strijkt haar door de haren, ze voelt zijn hand gelijk in die dagen, wanneer ze bij hem vertrok en hij haar sterkte toewenste bij haar gevaarlijk werk.
‘Elze, zeg het me. Wat is er aan de hand? Ga je soms uit Houtwijk weg?’
Haar antwoord is voor hem verbijsterend.
‘U wilt het weten?’ vraagt ze. ‘Goed, ik zal het u zeggen, in hetzelfde vertrouwen als we gedurende de laatste oorlogsmaanden met elkaar spraken; begrijpt u me?’
Mijnheer Voordeman knikt instemmend en luistert ernstig naar wat ze hem dan vertelt.
‘Ik kom zojuist van visite bij Margjes huis, dat zei ik u al. Men heeft me het voorstel gedaan, daar te komen en in zekere zin de plaats van Margje in te nemen. Ik heb de beslissing hierover aangehouden, maar mijn hart zegt zonder meer: Neen.
Ik weet, dat het een teleurstelling voor die mensen daar zal zijn, maar ik kan niet anders. De reden welke eraan ten grondslag ligt is dezelfde als die welke mij deed besluiten, het kosterschap te beëindigen...’
Even wacht ze en pinkt een traan uit haar ogen.
Mijnheer Voordeman kijkt peinzend op zijn mooie gouden zakhorloge, maar de tijd interesseert hem niet. Wat hem meer dan
| |
| |
ooit interesseert is het meisje dat daar in het middemachtelijk uur tegenover hem zit.
‘Je gaat weg, Elze?’ vraagt hij langzaam.
‘Ja, ik ga weg... voorgoed,’ zegt ze vastbesloten. ‘Maar spreek er met niemand over.’
‘Ik beloof het zonder meer,’ is zijn antwoord.
‘Weer naar Polen?’ vraagt hij.
‘Terug naar mijn vaderland; ik voel dat ik het moet,’ antwoordt ze ernstig.
Zijn blik is er een van begrijpen. ‘Je laat hier veel achter, Elze,’ zegt hij na enig nadenken.
Ze haalt haar schouders op en spreekt zacht: ‘Ik weet het niet. Ergens geloof ik, dat Houtwijk me gauw zal zijn vergeten.’
Mijnheer Voordeman schudt met zijn hoofd van neen. ‘Toch niet, Elze. Er zal hier in het dorp een plaats openvallen, die niet meer op te vullen is.’
‘Ik begrijp u niet goed,’ verklaart ze met wat rustiger stem.
Mijnheer Voordeman, de organisator in Houtwijk, de man die overal zijn gaven ten dienste stelt, die dezelfde gebleven is die hij ook in de donkerste dagen was en nimmer zal vergeten wat zelfs de eenvoudigste kleine man groot deed zijn, kan het heel kort zeggen: ‘Elze, je was er een van het leger der onzichtbaren, die zovelen aan zich hebben verplicht.’
‘Misschien zal ik ginds gelijken vinden,’ overpeinst ze. ‘Mogelijk vind ik er ook niets, maar het staat voor me vast dat ik weer terug wil naar mijn vaderland. Alleen de gedachte, te zijn op de bodem waar zij die me lief waren eens woonden, zal me genoeg zijn ...’
Ze laat haar keiharde houding van daarstraks varen en huilt zachtjes. Na enkele ogenblikken staat ze langzaam op en reikt mijnheer Voordeman de hand.
‘U stelt de dominee van mijn besluit op de hoogte?’ vraagt ze. ‘Alleen dat, maar meer dan ook niet,’ bevestigt mijnheer Voordeman.
| |
| |
Het antwoord is voor haar duidelijk.
Dan gaat ze de duisternis tegemoet, de koelte van de nacht doet haar wat rustiger worden. En ze loopt langzaam voort door het stille, slapende dorp. Hoog boven haar krijst een uil in de toren; het is voor haar als een afscheidsroep.
Een kille, mistige zondagmorgen.
Na de kerkdienst, waarin Elze voor de eerste maal de klok boven in de weer herstelde toren heeft mogen luiden, lopen de kerkgaande gemeentenaren van Houtwijk wat meer geïnteresseerd dan gewoonlijk langs hun kosteres. Ze zal het niet lang meer zijn, dat hebben ze daarstraks de dominee vanaf de kansel horen verkondigen.
Ja, hij had meerdere mededelingen te doen in deze dienst. De misschien voor hem wel belangrijkste was, dat hij het ontvangen beroep naar een andere gemeente heeft aangenomen. Voorts werd de gemeente ervan in kennis gesteld, dat het huwelijk van Tonny Borkes en Margje Krijger kerkelijk zal worden voltrokken. De mensen in de kerk wisten toen meteen, waarom Anne Borkes, gestoken in naar Houtwijkse begrippen wel zeer deftige kledij, die morgen bij uitzondering onder het gehoor van de predikant mocht worden gerekend.
En de derde, als laatst gedane, maar daarom door hem niet minder belangrijk geachte mededeling was die, wat Elze haar kosterschap betreft.
Voor de Houtwijkers dus deze zondag nieuws in overvloed! Wanneer ze achter hun middagmaal zitten, hebben ze stellig stof tot conversatie en in veel gevallen zullen ze ook hun verklaringen er voor hebben. Dat de dominee gaat vertrekken, nou ja, hij is nog in de bloei van zijn leven en: altijd dezelfde, daar is ook wat tegen. Dat Tonny en Margje gaan trouwen, dat is ook geen nieuws meer. Maar dat Elze weggaat: ja, dat is eigenlijk toch wel als een donderslag bij heldere hemel gekomen.
Sommigen brengen het nog in verband met Tonny's trouwen,
| |
| |
maar de meesten weten al wel beter. Die Elze heeft lak aan Anne Borkes, en van haar jongen wou ze toch beslist niet weten, ook al werd er dikwijls anders verteld.
Maar geen die het juiste antwoord weet; het blijft de komende dagen een gissen en raden.
Nog diezelfde middag meldt Driekes Veen zich bij mijnheer Voordeman als kandidaat voor de opengevallen kostersplaats. Ondanks dat het nieuws hem nog maar enige uren bekend is, en het de dag des Heren is, heeft hij de stoute schoenen maar aangetrokkén.
‘Het zal worden bekeken,’ zo verzekert mijnheer Voordeman hem.
Driekes is al weer buiten op de stoep, wanneer hij nog haastig informeert: ‘Waarom stopt die Elze er eigenlijk mee?’
Maar mijnheer Voordeman schijnt die vraag niet te horen. Met een beleefd knikje zegt hij tegen Driekes: ‘U hoort van ons!’ Dan trekt hij de zware voordeur van zijn huis langzaam in het slot.
|
|