Opnieuw dat zenuwachtig bewegen van zijn handen.
‘Neen, maar ik bedoel: het kon toch. Je woont hier nu toch altijd maar helemaal alleen?’
Ze werkt ogenschijnlijk minder geïnteresseerd door.
‘Ja, ik woon hier nu inderdaad helemaal alleen, Driekes!’
Die wacht nu weer even, het is Elze duidelijk dat er bij hem meer achter deze vraag zit.
‘Ja, zie je, ik hoorde laatst zeggen dat je, nu Dieke toch ook dood is, hier wel gauw weer weg zou gaan.’
‘Zo, zeggen ze dat? Wie, als ik vragen mag?’
Driekes geraakt nu kennelijk in een moeilijke positie. Hij speelt met zijn pet wat in de handen en het ligt er dik op, dat hij niet weet, hoe hij nu verder tegen Elze moet vertellen, wat hij allemaal weet. Hij neemt in zijn nervositeit nu toch maar een pruim tabak en hervat met moeite het gesprek: ‘Kijk, Elze, ik hoorde zeggen dat de gemeente je nu wel uit deze woning zal willen laten vertrekken, omdat ze toch veel te groot voor jou alleen is.’ Driekes, nu bepaald niet één van de meest snuggeren, wordt nu heel omzichtig door Elze uitgehoord. Ze is ervan overtuigd dat hij veel meer weet dan hij eigenlijk kwijt wil.
‘Zo? Dan weten de mensen hier meer dan ikzelf.’
Driekes geeft het toe. ‘Ja, je wilt hier toch zelf nu ook wel weg, omdat Tonny van Anne Borkes met Margje Krijger trouwt?’
Ze moet even iets wegslikken. ‘Dat is iets nieuws voor me, Driekes. Wie vertelt dat?’
Driekes wil er zich eerst niet over uitlaten, maar hij ziet de doordringende blik van Elze op zich gericht en het is voor hem alsof ze dwars door hem heenkijkt.
‘Nou ja, ik hoorde het hier in het dorp, en ook bij ons in de buurt wisten ze het.’
Elze staart naar buiten. Ze ziet de rood-wit-blauwe vlag aan de nu bijna met leien bedekte torenspits wapperen. Als in een vluchtige droom doorleeft ze weer, hoe de vliegtuigraketten in de vroegere torenspits sloegen, stof haar het uitzicht benam en