‘Och, Tonny, voor een gezellig praatje is het eigenlijk nooit te laat.’
Ze schenkt hem een glaasje limonade in. Hij drinkt er een teug van en voelt hoe lauw die is.
‘Je komt zeker van Margje?’ vraagt ze dan.
Hij wacht even met antwoorden. ‘Neen, toch niet. Ik had er eigenlijk vanavond wel naar toe gewild, maar ik kon niet.’
‘Drukte in de zaak?’
‘Neen, dat bepaald niet, maar ik wou naar jou toe.’
‘Om met mij te praten?’
‘Ja, dat geloof ik wel.’
Hij schikt wat naar haar toe. Ze ruikt de geur van zijn fris gewassen lichaam en voelt dat hij even haar hand raakt.
‘Je bent nu wel erg alleen, niet waar, Elze?’
‘Hoe bedoel je: nu, vanavond?’
‘Neen, altijd. Dieke is toch eigenlijk geen mens meer om mee te leven, vooral niet voor een jong meisje als jij. Het is hard, maar waar. Heb je nou eens nooit het verlangen in je, dat er eens iemand bij je komt?’
Ze antwoordt niet direct.
Hij pakt voorzichtig haar hand, houdt die losjes vast en vraagt: ‘Is er nog altijd vriendschap tussen ons, Elze?’
Ze laat het toe en zegt: ‘Ja, waarom niet, Tonny? Ik heb vriendschap nu meer nodig dan ooit.’
Dan is er een poos stilte in het donkere vertrek, waar de zoele warmte nog maar niet wil wijken.
Ze gaapt even, moe van de zorg en de drukkende hitte.
‘Je gaat zeker nu ook zo slapen?’ vraagt hij dan.
Er is in hem een gespannen afwachten.
‘Laten we buiten verder praten, Tonny,’ zegt ze en maakt haar hand uit de zijne los. ‘Koelte zal je goed doen.’
Geruisloos lopen ze naar buiten en nemen plaats op het kleine houten bankje, dat Harm daar eenmaal timmerde.
Ze ziet naar de sterrenklare avondhemel en zucht diep.