bazing gezien dat de oude Harm in de tuin van mijnheer Voordeman bezig was. Hij was echter niet zo druk, of hij zag haar ook en zwaaide bij wijze van groet zo goed hij kon naar haar en op zijn gezicht stond een lach waarmee hij als het ware zeggen wou: Dat had je niet gedacht, hè?
Wanneer Margje daar zo buiten voor de kleine etalage van het winkeltje van Hakman staat, komt juist Anne Borkes haar café uit. Ze heeft een klein trapje in de ene hand en een emmertje in de andere.
‘Dag Margje,’ groet ze.
Die is er haast even verlegen mee, wanneer ze de moeder van Tonny daar zo florissant voor zich ziet staan.
‘Goedenmorgen, mevrouw Borkes,’ groet ze beleefd terug.
Ze wil eigenlijk meteen weer op haar fiets wegrijden, doch Anne komt, wanneer ze het trapje en de emmer heeft neergezet, wat dichter naar haar toe.
‘Heb je het gehoord, Margje? De oude Harm staat warempel nog weer bij mijnheer Voordeman in de tuin te werken. Het werd hier zo even nog in het café verteld. Zeg nou eerlijk: Is dat nou eigenlijk nog wel werk voor zo'n man, die zelfs het kosterschap niet meer kan uitoefenen?’
Margje staat daar met haar fiets aan de hand; het liefst zou ze het antwoord op deze vraag ontwijken. Ze zegt: ‘Ja, ik zag hem daar zo straks ook.’
‘Toch eigenlijk geen doen meer voor hem,’ zo gaat Anne voort. ‘Maar ja, als je zo'n oud, eigenlijk nog gezond kereltje hele dagen voor je voeten hebt, en hij loopt daar van verveling maar wat te mopperen, geloof ik dat je er ook haast iets van zult krijgen.’
Margje, die toch bepaald niet zo gauw verlegen is, weet eigenlijk niet wat of ze er op antwoorden moet. Ze ziet hoe vlot Anne het trapje opklimt en het grote raam begint te lappen.
‘Kom, ik moet naar huis, het is zo middag,’ zegt ze.
Juist wil ze op haar fiets stappen, als er een geweldige slag door