| |
| |
| |
12
Harm en Dieke wonen niet zo afgelegen aan het stille kerkpaadje, of het dringt wel in het dorp door, dat Dieke zich vrij ernstig met kokend water heeft gebrand. Sommige mensen nemen de moeite om haar eens even op te zoeken, want de wonden willen niet zo snel genezen als Dieke zelf wel wenst. De wijkzuster gaat er regelmatig naar toe om haar voeten te verzorgen. Niet omdat Elze zo iets niet kan, maar meer om Dieke te bewijzen dat het dorp haar niet is vergeten. De dominee heeft er uitvoerig met Elze over gesproken en zij kon diens opvatting volkomen delen: Harm en Dieke hebben beide door de oorlog een knak gekregen; zij konden een haast ondenkbare moed opbrengen in een tijd die zo vol was van spanning, maar nu die is weggevallen komt de reactie op alles wat doorstaan is.
Het feit dat Harm zelf het kosterschap niet meer kan uitoefenen is iets dat hen beiden ook in geestelijk opzicht heeft aangeslagen. Zij hebben de bevrijding mogen beleven, maar zijn daarna in zekere zin in het luchtledige gekomen. De band die er met zovelen was gegroeid, verslapte al spoedig, want vergeten wat anderen aan goeds voor hen deden, daarin waren de mensen al gauw heel sterk. Nog een enkel briefje, een bedankje, en dan vrijwel niets meer. Natuurlijk zijn er nog de enkelen die op vaste tijden iets van zich laten horen, en die hebben ook Harm en Dieke met de jaarwisseling nog van hun dankbaarheid blijk gegeven. Ja, men weet al spoedig heel nauwkeurig hoe het bij Harm en Dieke reilt en zeilt, want de mensen die er op bezoek gaan, doen ieder op hun beurt wel het een en ander op. Alleen wanneer het gesprek in de richting van Elze begint te lopen, is het alsof er een slot op de nog praatgrage monden van de beide
| |
| |
oudjes valt, want daarover laten ze niets los. De verklaring welke Harm er in de laatste maanden voor de bevrijding over gaf, - dat het een nichtje van hen was, even van over de Duitse grens afkomstig, - vindt al lang geen geloof meer.
Ze komt van veel verder, zo zeggen sommigen, maar toch is Elzes afkomst ook voor hen een raadsel.
En ze moet ook verkering hebben met die jongen van Anne Borkes, zo weten ze. Maar dan is daar ook de tegenspraak, die luidt dat Tonny met Margje van Dirk Krijger scharrelt. Het dorp raadt en gist, maar niemand weet er het juiste van. Wat men al lang weet, is dat Elze een prachtige stem heeft en in haar jeugd goede ontwikkelingskansen heeft gehad. Want ze is in veel opzichten de meerdere van andere meisjes in Houtwijk. De opvoering van de bevrijdingsrevue, welke de afgelopen herfst plaats vond, was er een der eerste bewijzen van, maar ook daarna heeft Elze getoond dat ze op vele gebieden boven de middelmaat ligt. Het gevolg daarvan is geweest dat men haar voor verschillende functies aanzocht, welke ze ook veelal aanvaardde.
‘Je moet je niet terugtrekken, Elze,’ zei Dieke altijd, wanneer ze er met haar over sprak. En ook ter wille van haar gaf ze menigmaal aan een verzoek tot medewerking toe. Zo krijgt ze ook te maken met een vergadering welke is belegd in de zaal van Anne Borkes. Het doel is, te komen tot de oprichting van een plaatselijke ontspanningsvereniging. Deze na-oorlogse tijd is vol activiteiten op allerlei gebied en wat dat betreft vormt ook het gemoedelijke Houtwijk geen uitzondering.
Er is een algemene uitnodiging in de krant verschenen. Iedereen die voor dit plan voelt, kan zich aan de zaal vervoegen om zich als lid aan te melden. Een half uur na de gelegenheid hiertoe zal er een vergadering worden gehouden, waarin door één der leden van de voorlopige commissie een uiteenzetting zal worden gegeven van hetgeen in grote lijnen wordt nagestreefd, en tevens zal een definitief bestuur worden gevormd, waartoe de voor- | |
| |
lopige commissie in haar geheel aan de vergadering wordt voorgedragen.
De agenda van deze samenkomst is vooraf in het plaatselijk blad duidelijk toegelicht, zodat iedereen er tot op zekere hoogte al een weinig mee bekend is.
In die voorlopige commissie zijn ook Margje Krijger en Elze benoemd. Het heeft een enkeling wellicht verbaasd, dat ze beiden daarin zitting hadden, doch toen men hoorde dat het voortvloeide uit de zo succesvolle bevrijdingsrevue, was het ook nog gauw weer als vanzelfsprekend beredeneerd. En dat er niet zo'n diepe kloof tussen die twee bestaat als sommigen wel willen beweren, blijkt ook deze avond, want ze zitten gezellig pratend naast elkaar aan tafel en hun gesprekken lopen zo nu en dan uit in een vrolijke lachpartij.
De grote organisator van Houtwijk, mijnheer Voordeman, is voortdurend tussen de belangstellenden in de zaal om alvast enige uitleg te geven van de plannen die er reeds bij de commissie bestaan. Uiteraard zal hij dat straks voor de vergadering nogmaals doen, maar teneinde sommige lieden reeds tevoren in de gelegenheid te stellen, zich een oordeel over verschillende zaken te vormen, meent hij er goed aan te doen reeds vooraf wat contacten te leggen, in het bijzonder met hen, van wie hij in de toekomst goede medewerking meent te kunnen verwachten.
Het valt Elze op, dat zich in een hoek van de zaal een nog al groot aantal mannen bevindt die haar nauwelijks bekend zijn. Zeker, een enkele ervan kent zij meer dan goed, zoals Jan Breekhorst, die zijn grote blamage toen met die hypnotiseur schijnbaar al lang weer is vergeten. Hij praat hoog boven de anderen uit en geeft met enige bravour een rondje aan bekenden die daar bij hem zitten. ‘Op de goede afloop, jongens,’ zegt hij en heft zijn glas. De anderen vallen hem gul bij.
Elze maakt Margje stiekem attent op hetgeen daar gebeurt, en die kijkt even wat geschrokken, wanneer ze constateert wie er allemaal zitten.
| |
| |
‘Wat is er, Margje?’ vraagt ze, wanneer ze ziet dat die haast wit wegtrekt.
‘O, niets,’ is het antwoord. ‘Ik zie alleen dat Jan Breekhorst nog al wat vrienden naar de vergadering heeft meegebracht, naar het mij toelijkt wel een twintig.’
‘Zouden die ook allemaal lid zijn geworden?’ vraagt Elze. Margje informeert dan even vluchtig bij mijnheer Voordeman, die inmiddels zijn plaats aan de tafel weer heeft ingenomen.
‘Ja, ze zijn allemaal lid geworden,’ verklaart ze tegen Elze, terwijl ze weer naast haar gaat zitten.
De oproep tot het bijwonen van deze vergadering heeft wel succes, want nog steeds komen er mensen binnen. Verschillende van hen schijnen bij voorkeur in de buurt van Jan Breekhorst te willen zitten. Het is opvallend hoe joviaal hij doet, wanneer hij hen ziet en vrijwel onmiddellijk gebaart hij aan Tonny van Anne dat ook zij een borreltje van hem moeten hebben.
‘Schrijf allemaal voor mij op, Tonny,’ roept hij breed lachend. Het heeft er de schijn van, dat het Jan ook deze avond weer op geen honderd gulden steekt.
Elze ziet op een bepaald ogenblik dat mijnheer Voordeman een bedenkelijke blik in de richting van Jan Breekhorst werpt. Maar dan ziet ze meer: bij de laatstbinnengekomenen zijn er wat, waaraan zij niet bepaald de meest aangename herinneringen heeft.
Dan is er in haar even een stil vermoeden, maar ze maakt zich er niet druk om.
Margje schikt nog wat meer naar Elze toe. Waarom, dat weet deze niet, maar het valt haar op dat die nu plotseling maar zeer weinig spreekt en ze ziet, hoe gespannen haar gezicht staat en haar handen nietszeggende krabbels op een blokje schrijfpapier maken.
Eindelijk schijnt de belangstelling volledig te zijn. Er komen geen mensen meer binnen en mijnheer Voordeman opent de vergadering.
| |
| |
Hij spreekt zijn grote voldoening uit dat er voor deze vereniging zoveel interesse blijkt te bestaan en hoopt dat ze tot verheffing en onderhouding van het culturele leven in Houtwijk werkzaam mag zijn. Hij zet de doelstelling op korte, zakelijke manier uiteen en vraagt daarna wat of de gedachte is welke er hieromtrent onder de aanwezigen bestaat.
Het blijkt dat men er zich wel mee verenigen kan en daarna gaan enkele andere punten, welke voor deze avond ter bespreking zijn aangekondigd, onder de hamer van mijnheer Voordeman door.
Maar plotseling komt er een verstrakking in de tot nog toe zo vlot verlopen oprichtingsvergadering.
Dat gebeurt wanneer het voorstel, de voorlopige commissie tot definitief bestuur te benoemen, aan de orde komt.
Mijnheer Voordeman krijgt bij dit agendapunt niet zonder meer de goedkeuring van de vergadering.
‘Stemming! Stemming!’ wordt er vanuit de zaal geroepen.
‘Ja natuurlijk stemming, niet zo maar iedereen in het bestuur!’ schreeuwt er een met een stem als van een dorpsomroeper nog boven uit.
Het wordt nu bepaald rumoerig in de zaal; er klinken woorden van afkeuring over hetgeen er geroepen wordt. Mijnheer Voordeman weet met veel moeite het woord weer te krijgen.
‘De vergadering verlangt dus een schriftelijke stemming, wat betreft de bestuursvorming?’ zo weet hij met moeite boven het geroezemoes uit te komen.
Een luid ja-geroep klinkt op.
‘We willen geen stropoppen zijn en alles maar goedvinden wat men ons voorstelt. Vijf jaar hebben we de koppen dicht moeten houden, nu niet meer!’
Een luid gelach en handgeklap in de hoek van Jan Breekhorst en zijn vrienden.
Jan geniet zichtbaar, staat van zijn stoel op en wenkt in de richting van Anne, die achter de tap staat. Hij beduidt dat er nog
| |
| |
een rondje moet komen, doch Anne doet alsof ze het niet ziet. Mijnheer Voordeman beraadslaagt tussen de drukte door met de andere commissieleden; hij beklemtoont dat er nu zonder meer met briefjes moet worden gestemd. Haastig worden nu blanco papiertjes gereed gemaakt.
Mijnheer Voordeman beduidt dat hij graag stilte wil; hij steekt zijn rechterhand langdurig omhoog als teken dat hij het woord verlangt. Wanneer hij hiertoe de kans krijgt zegt hij: ‘Goed, dan gaan we tot schriftelijke stemming over. Aannemende dat iedereen hier het lidmaatschap heeft verworven, zal thans aan u allen een stembriefje worden uitgereikt. De voorlopige commissie kan zonder meer tot bestuur worden gekozen, er kan ook over de acht commissieleden afzonderlijk worden gestemd.’
Dan is er een poosje lang het geritsel van papiertjes die worden uitgereikt en daarna verstilt het wat. Potloden worden doorgegeven en hier en daar klinkt een onderdrukte lach.
Een poosje later beginnen leden van de commissie de briefjes op te halen in een paar blikken bussen welke inderhaast uit Anne haar keuken zijn gehaald.
Onder toezicht van de gepensioneerde dorpsveldwachter, aan wiens onkreukbare eerlijkheid men ook nu nog niet twijfelt, worden de stemmen geteld.
Dat heeft echter nog al wat voeten in de aarde, want de telling houdt er nog al om, dat is de vergadering spoedig duidelijk.
De gesprekken, die eerst wat fluisterend worden gevoerd, nemen in luidruchtigheid toe en in de buurt waar Jan Breekhorst zit wordt alweer om een rondje geroepen.
‘Op de goede afloop,’ voegt er iemand met lichtelijk overslaande tong aan toe.
Wanneer eindelijk de uitslag bekend kan worden gemaakt, staat mijnheer Voordeman zijn gezicht somber. Hij staat op en ziet even zwijgend over de menigte, als verwacht hij stilte. Die komt na enig wachten ook.
Nerveus schraapt hij enige malen zijn keel en wanneer hij
| |
| |
spreekt valt het hem hoorbaar moeilijk.
‘In mijn functie als voorzitter van het voorlopig comité kan ik u thans de uitslag van de door de vergadering verlangde stemming geven. De commissie is op één lid na in haar geheel herkozen, en wel met uitzondering van mejuffrouw Elze, die niet de vereiste meerderheid der stemmen heeft gekregen.’
Achter in de zaal klapt iemand in zijn handen; overigens hangt er een ijzige stilte. De vergadering voelt dat mijnheer Voordeman nog niet is uitgesproken. Hij blijft even zwijgend staan, als probeert hij de reacties te peilen. Een papiertje dat hij tussen zijn vingers heeft strijkt hij herhaalde malen in een scherpe vouw. Er komt een vastberaden trek om zijn mond en hij gaat dan verder: ‘Aangezien hier duidelijk sprake is van een vooropgezet plan, een lid der commissie te boycotten, nemen de overige commissieleden de vrijheid, voor de hen toegekende bestuursfunctie te bedanken, en wel om de reden dat zij geen heil zien in een vereniging, waarin nu reeds kan worden geconstateerd dat er een met drank betaalde oppositie is.’
Hij kijkt daarbij ongemeen strak in de richting waar Jan Breekhorst zit.
Er gaat een ontevreden gemompel door de zaal.
Mijnheer Voordeman zou geen ervaren organisator zijn, wanneer hij deze vergadering niet tot een goed einde bracht.
Nog voordat het geroezemoes van stemmen weer te hoog opklinkt zegt hij: ‘De voorlopige commissie zal in haar geheel aanblijven totdat in een daartoe binnen een week na heden te houden bijzondere ledenvergadering een definitief bestuur is gekozen, waaraan geen der huidige commissieleden deel wenst te hebben. De overige hiervoor genomen besluiten zullen worden genotuleerd en in de volgende vergadering ter goedkeuring worden voorgelegd.
Ik verklaar hiermede deze vergadering voor gesloten en wens u allen een goede thuiskomst.’
Daar kan Houtwijk het mee doen. De mensen kijken bedrukt en
| |
| |
er worden minder vriendelijke woorden gewisseld. Het lijkt er even op, dat enkele der aanwezige leden de handen bedenkelijk los hebben zitten, maar gelukkig loopt alles nog met een sisser af.
Jan Breekhorst is met zijn aanhang bijzonder snel vertrokken, en daardoor kan er nu wat vrijelijk over worden nagepraat.
Anne is woest. Zij verklaart onomwonden: ‘Omgekocht, dat heeft hij ze. Een tientje per man. Ik heb het gehoord van een van hen die de tong door de jenever wat los had zitten. Hij heeft er ruim een veertig naar hier weten te praten.’
Ze zet zich goed in postuur, slaat zich stevig op de borst en zegt: ‘En wat kon ik eraan doen? Niks, doodgewoon niks! Het was een openbare vergadering en ze werden allemaal nog lid ook. Nou ja, de mensen willen wel tegenwoordig, dat zie je steeds maar weer.
Maar heb je nou eigenlijk ooit zo'n gekkenboel gezien?’
Tonny overhandigt zijn moeder het briefje waarop de voor rekening van Jan Breekhorst gebruikte consumpties staan opgeteld. Anne is er niet geheim mee. Ze ziet wat er staat en zegt: ‘Bijna tachtig gulden hebben ze van hem verzopen, mijnheer Voordeman! Bijna tachtig gulden! Moet u nog peultjes?’
Ze geeft het briefje weer aan haar zoon en zegt: ‘Hier, bewaar jij het maar en reken jij ook met hem af, wanneer hij komt betalen. Als hij bij mij komt en hij heeft nog praatjes ook, sla ik hem desnoods uit mijn zaak.’
En tegen mijnheer Voordeman zegt ze zakelijk, doch beslist: ‘U kunt de volgende week de zaal van mij voor een tweede vergadering huren, met dien verstande, dat u Jan Breekhorst in opdracht van mij de toegang weigert.’
Dat is taal waarvan zelfs mijnheer Voordeman opziet. Al heeft hij er in zijn binnenste ongetwijfeld schik mee, hij blijft de man van besluiten, regelingen en statuten, zodat hij zich tegen Anne laat ontvallen: ‘Ja, maar Jan is lid van de vereniging.’
Doch Anne is resoluut: ‘Steeds tot uw dienst, mijnheer Voorde- | |
| |
man, dat weet u. Maar één ding zeg ik nadrukkelijk: Of Jan Breekhorst blijft er buiten, of de hele vergadering eruit!’
Ze slaat driftig met haar knokkels op de tapkast.
Mijnheer Voordeman doet er nu het zwijgen toe, pakt zijn aktentas en betaalt de door de commissie gebruikte consumpties. Dan gaan ze allen de zaal uit en praten buiten nog even na, doch men komt geen stap verder. Jan Breekhorst heeft, met de medewerking van misschien niet het meest vlekkeloze en op sensatie beluste gezelschap, Elze een hak gezet, dat is duidelijk.
Doch die is er heel kalm onder en Margje troost haar met de woorden: ‘Elze, je mag trots zijn, wanneer je zulke kerels als Jan Breekhorst tegen je hebt. Voor de serieuze mensen hier is dat een heel goed teken. Het zal nog eens averechts uitpakken tegen hem, geloof dat van mij!’
Elze lacht en met haar volle, zachte stem zegt ze: ‘Margje, ik begrijp je. Er zijn erger dingen dan een onnozel gebeuren als daarstraks.’
‘Ik loop een eindje met je mee,’ zegt Margje en samen gaan ze door de stille straten van Houtwijk, waar de straatverlichting nog steeds maar op enkele punten brandt.
Wanneer ze nog maar een eindje gelopen hebben, komt Tonny hen achterop. Hij vergezelt hen tot in het donkere kerkpaadje. Daar praten ze nog even wat en dan neemt Elze afscheid.
Ze gaat naar het kleine huisje, waar het licht reeds gedoofd is. De andere twee vervolgen hun weg door de duisternis. Elze hoort nog zacht hun stemmen, die steeds verder van haar wegklinken.
Terwijl ze de oude ijzeren deurkruk in haar hand neemt en de klink licht zegt ze: ‘Ja, Tonny, zo is het beter.’
|
|