schuift zijn grote, forse gestalte een weinig demonstratief voor Elze.
Die ziet, wanneer ze er het zwijgen toe zal doen, haar beurt voorbijgaan.
De winkelier, niet al te consequent en Jan als goede klant niet graag tegensprekende, is even met het geval verlegen.
Elze ziet het, en zegt: ‘Helpt u hem eerst maar.’
Jan blijkt goed in de tabaksbonnen te zitten. Hij telt ze met een tikkeltje bravour op de toonbank uit en ziet ondertussen tevens een weinig minachtend om naar de achter hem staande Elze. ‘Net bonnen genoeg voor een kistje van vijfentwintig grote sigaren,’ zegt hij, wanneer hij uitgeteld is. ‘Doe maar van de duurste. Daar kun je altijd nog meer op verdienen, dan op een stuk of wat goedkope sprietjes,’ laat hij erop volgen.
Elze voelt dat die woorden meer voor haar bedoeld zijn.
Zodra Jan met zijn inkopen gereed is, gaat hij zonder haar te groeten de winkel uit.
De winkelier zucht en kijkt haar aan als verwacht hij een opmerking. Maar Elze zegt niets, vertrekt geen spier van haar gelaat en vraagt: ‘Tien kleine sigaartjes, alsjeblieft. Je weet wel, van die welke Harm altijd rookt.’
Ze ontvangt ze in een keurige verpakking, geeft de benodigde bonnen en betaalt.
Dan haast ze zich snel naar huis, want ze weet dat Dieke met het middageten zit te wachten.
Wanneer die het kerststukje van Elze ontvangt zegt ze: ‘Maar Elze, dat was toch helemaal niet nodig geweest.’
Harm maakt het korter. Wanneer Elze hem de sigaren geeft zegt hij: ‘Goed zo, jij weet nog eens wat een oude koster toekomt.’ Maar direct daarop informeert hij: ‘En hoe gaat het met de kachels in de kerk?’
‘Komt dik in orde,’ zegt Elze.
De zuurkool met spek, een specialiteit van Dieke in de winterdag, smaakt overheerlijk.