is. De man op het toneel komt nu pas goed aan zijn trekken. Hij voelt, dat hij het publiek mee heeft.
‘Zo, wil je nu eventjes heerlijk dromen? Van een lieve juffrouw? Heel mooi en knap? Zo eentje als je daar straks in de zaal gezien hebt?’
Om Jans mond plooit zich een brede lach.
‘Ja,’ zegt hij.
‘Wil je die juffrouw wel een zoen geven? Het mag wel hoor! Ze wil er wel duizend!’ De man krijgt van zijn charmante helpster een afschuwelijk lelijke grote pop aangereikt. Hij houdt ze Jan voor en zegt: ‘Hier, kus maar! Ze wil het wel hebben!’
De zaal is bijna buiten zichzelf van het lachen. Boer Paskamp, die het eerst met tegenzin aanzag, is niet meer te houden. Hij lacht dat de tranen hem over de wangen lopen en slaat met beide handen op zijn knieën.
‘Jan, Jan, wat hebben ze je te pakken,’ schreeuwt hij.
Driekes Veen staat boven op zijn stoel. Omdat ook de anderen vóór hem zijn gaan staan, moet hij wel, om nog wat te kunnen zien.
En Jan Breekhorst knuffelt en kust de lappenpop met het afschuwelijke namaakgezicht, dat het een lust is.
Eindelijk vindt de hypnotiseur het genoeg en beduidt de zaal dat er stilte moet komen. Die komt er, haast als op commando. Dan wendt ‘het grote wereldwonder’ zich weer tot Jan.
‘Zo, nu is het genoeg, laat haar nu maar los.’
Jan laat de pop los en die wordt door de assistente lachend afgevoerd.
‘Droom je wel eens vaker?’ vraagt hij dan.
De in trance verkerende Jan knikt. ‘Ja,’ zegt hij.
‘Ook van iemand, waar je veel van houdt? Je hoeft het niet te zeggen, hoor!’
‘Ja, ik droom vaak van Anne,’ zegt hij dan.
Nu lijkt de zaal één groot gekkenhuis te worden. Het is geen lachen meer wat de mensen doen, het is brullen. Driekes Veen