| |
| |
| |
5
Willem Breekhorst is de eerste in de buurt die na de oorlog weer eens een ouderwetse visite geeft. En de buren zijn wat graag gekomen om te genieten van al het goede dat hen op deze avond wordt voorgeschoteld. En dat is beslist niet weinig. Willem heeft een flink boerenbedrijf dat hij ondanks de oorlog behoorlijk op peil heeft weten te houden en zijn vrouw Hannie heeft vast geen twee linkse handen, zodat het er deze avond gerust wat royaal mag toegaan.
Willem had als enige, waarmee hij de nalatenschap van zijn ouders moest delen, zijn broer Jan. Maar die mag in menig opzicht ruimschoots van het goede der aarde profiteren: in zijn jonge jaren heeft hij weinig of geen interesse voor het vrouwelijk geslacht aan de dag gelegd. Alleen toen Anne Borkes weduwe werd, scheen er iets in hem te ontwaken. Die mag hem echter graag hebben als klant, doch daarmee houdt het dan ook beslist wel op. Men houdt hem er soms wel eens mee voor de gek.
Wanneer Jan een behoorlijke borrel op heeft, zegt hij wel eens: ‘Pas maar op, vroeg of laat verkoop ik jullie een neutje achter de tapkast van Anne.’ Maar tot op heden komt hij er enkel voor als klant, maar niet er achter. Doch deze avond is hij een gewild prater, die het als steeds met de buren goed kan vinden, in het bijzonder met Dirk Krijger, die het dichtst bij hen woont en waarmee hij nog wel eens vaak een handeltje maakt. Jan komt er zodoende vaak en ze kunnen het ook in het zakendoen goed met elkaar vinden. Het is ook daardoor dat Jan op de hoogte is, hoe of het er bij Dirk met verschillende dingen voor staat. Daar is ook diens dochter Margje, een pittige meid, maar geen liefhebster van het boerenbedrijf, doch met liever een bestaan in het
| |
| |
zakenleven. Jan weet drommels goed dat Margje stapelgek is op Tonny van Anne Borkes, net zo gek als hij op Anne. Hij weet tevens dat Margje geen kwaad meisje is, maar dat ze ook in geen enkel opzicht van achteren staat. Alles was voor haar misschien al veel gunstiger verlopen, als die vreemde griet daar bij de oude Harm en Dieke niet in de Houtwijkse samenleving was verschenen.
Hij heeft er al wel eens met Dirk over gesproken, maar die maakt zich nog niet zo druk over de liefdesproblemen van zijn dochter. ‘Komt tijd, komt raad,’ zegt die. Dat zegt hij trouwens altijd, ook al zit hij nog zo met het een of ander klem.
Maar Jan Breekhorst ziet verder: Wanneer die Margje eens met Tonny bij Anne in de zaak zou trouwen, dan kon het er in zitten dat Anne voor hem wat gemakkelijker te benaderen was. Dit zijn veronderstellingen die doorlopend het brein van Jan Breekhorst bezighouden.
De buren hebben de gebruikelijke kopjes koffie op en nu komt de fles op tafel. Sterke drank is nog steeds niet zo ruim verkrijgbaar, doch Jan met zijn vele relaties heeft het voor zijn broer wat dit betreft ook weten te versieren, en daarom is er keuze genoeg.
En de drank gaat er goed in; de eerst nog zakelijke gesprekken over de boerderij, de meststoffen die alweer verkrijgbaar zijn, de melkprijzen en nog zoveel andere dingen worden al gauw vervangen door luchtiger onderwerpen. De stemmen worden steeds luider en het gelach vrolijker. Ja, de ouderwetse gezellige boerenbuurtvisites, ze zijn er weer; Willem geeft er deze avond een voorproefje van. Het is een vaste traditie dat men in de tijd dat de werkzaamheden niet zo dringen en de avonden langer worden eens bij elkaar op visite komt. Dat daarbij de een wel eens probeert de ander de loef af te steken wat betreft hetgeen er gepresenteerd wordt, is iets dat niet nieuw is en overal valt te constateren. Daarop vormt men in Houtwijk beslist geen uitzondering.
| |
| |
En Willem Breekhorst gooit deze avond met zijn verscheidenheiden van drank en andere heerlijkheden hoge ogen, zo hoog zelfs, dat niemand heeft bemerkt dat zijn broer Jan even ietwat geheimzinnig de door rook besluierde kamer verlaat en een poosje later onopvallend zijn plaats tussen het gezelschap weer inneemt.
Anne Borkes zit in haar café en leest met een ietwat verveelde blik het plaatselijk krantje. Er is maar weinig bezoek. Slechts aan één tafeltje zitten een viertal jongelui een kaartje te leggen. Het is er haast ongewoon stil, vergeleken bij een tijdje geleden, toen die revue werd opgevoerd. Dat waren nog eens avonden waarop Anne goede zaken deed. Toch mag ze over het geheel niet klagen. De visites bij de boerenlui komen weer aan en voor zover mogelijk kan zij daar met haar leveranties ook van profiteren. Alleen het assortiment is nog niet zo groot als Anne wel zou willen.
In de woonkamer achter het café rinkelt de telefoon.
Anne staat weinig gehaast op, loopt naar het toestel en neemt het gesprek op.
- Twee flessen jonge en een fles oude klare, of dat vanavond alsjeblieft nog even kan worden gebracht bij Dirk Krijger? - Plotselinge visite, als het kan dus graag gauw.
Anne twijfelt niet aan de waarheid van het verzoek. Dirk zit wel eens vaker plotseling om drank verlegen en dus wil ze het niet weigeren. In de oorlog was hij ook niet te beroerd om haar aan een kilo goede boter te helpen, ook toen ze met de beste wil er geen jenever meer tegenover kon stellen.
Ze vond de stem door de telefoon wel iets anders dan gewoonlijk, maar dat kan ook wel aan de verbinding hebben gelegen, want het is ook wat dat betreft nog altijd niet zo als het vroeger was.
Ze gaat naar de kelder en neemt de gevraagde drank uit de rek- | |
| |
ken; met ietwat trage tred keert ze weer terug.
In een kleine werkruimte achter de grote zaal is Tonny bezig een van de militairen op de kop getikte motorfiets rijklaar te maken.
Anne weet dat ze hem zal storen, maar hij moet toch van haar nog even de bestelde drank bezorgen.
Wanneer ze bij hem komt zegt ze: ‘Tonny, je moet nog even op pad. Een paar flessen drank naar Dirk Krijger. Twee jonge en één oude, ze hebben er zojuist nog om gebeld.’
Tonny ziet ietwat verwonderd op.
‘Kon dat niet nog wat later? Het lijkt wel of ze daar gek zijn,’ moppert hij.
‘Een goede klant, jongen, daar doe je alles voor,’ zegt zijn moeder.
‘Anders een mooie hap uit je nog kleine voorraad,’ protesteert hij nog.
Doch moeder Anne is zeer beslist. ‘Je knapt je op en brengt het weg, Tonny.’ Ze zet de mand met flessen naast hem neer en verdwijnt zonder nog verder commentaar af te wachten.
Tonny moppert eerst nog wat, doch wast dan onder een waterkraantje zijn handen en verfrist ook zijn gezicht nog even.
Nog geen tien minuten later rijdt hij op zijn fiets in de richting van de boerderij van Dirk Krijger.
Het is een stille, maanlichte avond en wanneer hij goed en wel op weg is krijgt hij er nog plezier in ook.
Het gaat even door zijn gedachten: Plotselinge visite bij Krijger? En dan zo laat op de avond nog.
Hij prakkizeert wat of dat zijn kan, maar kan geen enkele conclusie met zekerheid trekken. Enfin, misschien komt hij er zo wel achter.
Vreemd ziet hij om zich heen, wanneer hij bij het huis gekomen niets ontdekt dat op bijzondere drukte wijst. Hij loopt zachtjes met zijn fiets in de hand tot tegen de muur van de woonkamer. Er zijn zelfs geen stemmen te horen, al brandt er wel licht.
| |
| |
Even staat hij nog gespannen te luisteren, dan loopt hij naar de zijdeur en licht de klink uit het slot. Voorzichtig treedt hij de bijkeuken binnen, waar een flauw lampje brandt.
Het kleine hondje, waarvan hij weet dat de naam Tilly luidt, komt keffend uit zijn mandje dat in een schemerdonker hoekje staat.
‘Koest, Tilly,’ zegt hij.
Dan gaat de deur van de woonkamer los en hij ziet het verwonderd gezicht van Margje.
‘Gunst, Tonny!’ lacht ze dan.
Deze weet, wanneer hij haar vragend gezicht ziet, even niet hoe of hij het ermee heeft. Dan doet hij het doel van zijn komst uiteen: ‘Ik heb hier de bestelde drank. Er was immers haast bij dat die hier werd bezorgd?’
Margje is stomverbaasd.
‘Moet dat alles hier zijn, Tonny? Maar ik weet nergens van. Ja, ik ben zelfs heel alleen thuis omdat bij Breekhorst grote visite is en daar zijn ze van hier ook naar toe. Moet het daar soms ook worden bezorgd?’ zo vraagt ze.
Maar Tonny weet het zeker. Moeder heeft de bestelling aangenomen, en die vergist zich niet, zo gaat het door zijn gedachten.
‘Ik neem die drank niet weer mee, Margje,’ zegt hij dan.
Ze lacht, verbaasd, maar met een warme gloed in haar ogen.
‘Je meent toch niet, dat ik...?’
‘Daar heb ik beslist niet over gedacht,’ zegt hij.
‘Nou ja, laat maar hier, het komt vast wel op,’ is Margjes opvatting.
Ze komt naar hem toe om de flessen over te nemen en naar de kelder te brengen. Hij voelt hoe haar blond krullend haar tegen het zijne komt en ruikt de heerlijke parfum die ze heeft gebruikt.
Margje daalt met snelle treden de keldertrap af en Tonny hoort hoe ze de flessen op een bank plaatst.
| |
| |
Wanneer ze weer met de lege mand boven komt vraagt ze: ‘Wil je niet even in de kamer komen? Ik verveel me toch.’
Tonny bedenkt dat het sleutelen aan zijn motorfiets voor vanavond toch is gebeurd en eerlijk gezegd heeft hij wel lust om eens even een babbeltje met haar te maken.
‘Even dan,’ zegt hij en treedt de mooie woonkamer binnen.
Margje schuift een stoel bij de gezellig warme haard. ‘Hier, Tonny, ga hier lekker zitten,’ zegt ze.
Zelf neemt ze weer plaats in de stoel aan de andere zijde van de haard.
‘Een eigenaardig toéval, dat ik hier zo plotseling nog op visite kom,’ merkt hij op. ‘En dat door drank die dus niet eens door jullie is besteld.’
‘Ik weet er beslist niets van,’ bevestigt Margje nogmaals.
‘Maar daarom kunnen we toch evengoed nog een gezellig babbeltje maken. Wanneer hébben we elkaar eigenlijk wel voor het laatst gesproken?’ vraagt ze dan.
Tonny weet het niet, maar antwoordt:
‘Ja, dat waren nog eens dagen, avonden om niet te vergeten!’
Margje zegt, flauw lachend: ‘Nou, ik vergeet ze gerust, zoveel vond ik er niet aan. Goed, ik deed mee aan dat gebeuren. Ik ging van het standpunt uit: Je moet wat doen voor de gemeenschap als je daartoe aangezocht wordt. De mond was ons vijf jaren lang gesnoerd, dus mocht er wel eens iets groots gebeuren. Maar wat mijn zuiver persoonlijke herinneringen daaraan betreft ... Neen, ik zal er beslist niet altijd weer aan terugdenken.’
Ze kijkt hem aan, als verwacht ze van hem een vraag.
Maar Tonny wordt er niet verlegen onder. Hij merkt lachend op: ‘Jij verandert ook niets, Margje!’
‘Toch wel, Tonny,’ zegt ze. ‘Ik ben niet meer de wildebras van direct na de eerste bevrijdingsdagen, als je me begrijpt.’
‘Was die eerste dansavond amusant voor je?’ informeert hij dan.
| |
| |
Ze denkt even na en staart in het haardvuur.
‘Amusant niet bepaald. Gevaarlijk wel, maar dat gevaar wist ik voldoende te onderkennen. De risico's van die avond heb ik aan anderen overgelaten. Ergens vond ik het een ruige bende, maar ja, hoe kon het ook anders: gezonde jongens, die jaar in jaar uit dagelijks met de dood voor ogen liepen. Was het iets om hen kwalijk te nemen? Neen toch! Het beste vond ik het, iets voor hen te zijn, maar juist niet dat wat ze van je verlangden.’
Ze rekt zich behaaglijk.
‘Drink je iets, Tonny?’ vraagt ze.
Hij weet het niet, maar wanneer hij de uitnodigende blik van Margje ziet, stemt hij toe.
‘Een jonge,’ zegt hij. ‘Je hebt nu toch genoeg in huis.’
En Margje daalt weer de keldertrap af, haalt een reeds aangebroken fles en plaatst twee glaasjes op een bijzettafeltje, waarop ze ietwat onzeker inschenkt.
‘Jij had die avond zeker ook iets meer verwacht?’ klinkt het uit haar mond, waarna ze voorzichtig aan haar glaasje nipt.
‘Weet ik niet,’ zegt hij. ‘Ik kan moeilijk zeggen, wat ik wel en wat ik niet van een meisje verwacht. Bovendien, ik geloof dat het beter is om te spreken van verlangen.’
‘En die verlangens staan zeker ook bij jou nog wel eens hoog?’ vraagt ze lachend.
Hij ziet haar aan. ‘Soms misschien wel eens, maar nooit te hoog, Margje!’
Ze speelt met haar vingers, denkt na en zegt: ‘Alle jongens praten precies hetzelfde, behalve de Tommy's die avond. Die waren recht op de man af, ja haast agressief.’
Margje drinkt haar glaasje leeg en schenkt het meteen weer vol. ‘Toe, Tonny, drink ook uit,’ nodigt ze.
En even later zit ook hij achter het tweede. Ze is nog dichter bij hem komen zitten en wrijft langzaam haar mooie benen die rood zien door de warmte van het haardvuur. Haar stem is plotseling dieper en loom, wanneer ze zegt: ‘Soms denk ik: als een echte
| |
| |
bekende nou eens zo hartstochtelijk deed, ja... dan zou ik er begrip voor kunnen opbrengen.’
Tonny drinkt langzaam van zijn tweede glaasje, en reageert: ‘Word je niet iets te persoonlijk, als ik het vragen mag, Margje?’
Ze laat een van haar voeten op zijn knieën rusten en haar mond blijft het antwoord schuldig.
Hij ziet, hoe mooi en aanlokkelijk ze nu voor hem is.
‘Ja, maar het is niet alleen daarom, Tonny. Ik geloof eerlijk dat je ook wel beter weet.’
Hij ziet haar een poos zwijgend aan.
‘Ik weet alles, Margje. Maar er is meer. Heus, het is niet zo eenvoudig voor me,’ zegt hij dan.
‘Ja, Elze is er ook nietwaar? En je houdt ook van haar, misschien wel meer dan van mij. Maar is ze beter dan ik? Liever? Mooier? Heeft ze je meer te bieden?’
Hij zwijgt.
Margje trekt hem dan plotseling naar zich toe.
‘Tonny! Heeft de oorlog je dan zo onverschillig tegenover mij gemaakt? Vroeger hield je toch ook al van me? Waarom dan nu niet? Ben je dan nog steeds niet volwassen, zodat je me tot in het uiterste kunt beminnen?’
Wild drukt ze hem dan tegen zich aan. Hij voelt de warmte van haar lichaam en alles wat vrouwelijk aan haar is.
Dan stoot ze hem plotseling weer van zich af en begint te huilen. ‘Tonny! Ben ik nu gek van de jenever of van de liefde? Of van allebei? Ik weet het: Je wilt het niet. Nu niet en later ook niet!’ Hij is overdonderd en zwijgt, minutenlang.
Margje huilt zachtjes. Ze herneemt de gewone houding in haar stoel en plooit haar jurk weer zo het behoort.
‘Je houdt alleen van Elze, is het niet?’ vraagt ze door haar tranen heen. ‘Als die zo deed, zou je er dan van profiteren, Tonny?’
‘Ik weet het niet, Margje,’ zegt hij. ‘Ik houd van jullie allebei,
| |
| |
van jou en van Elze.’
‘En Elze ook van jou?’ vraagt ze.
‘Om heel eerlijk te zijn: Ik weet het beslist niet, Margje. De bevrijding heeft zoveel voor ons meegebracht, dat we het alles niet zo gauw kunnen verwerken, ook misschien de liefde niet, als je me kunt begrijpen.’
Margje staart peinzend voor zich uit en vraagt dan: ‘Zul je zwijgen over wat ik deed? Het kwam ook zo plotseling, Tonny.’ ‘Ik heb vijf jaren gezwegen, Margje. Over heel wat belangrijker zaken, als je weet wat ik bedoel.’
Wanneer ze hem even later uitlaat kust ze hem zacht op zijn wang.
‘Dat mag toch?’ vraagt ze.
Hij zegt niets, kust haar terug.
‘Tot kijk, Margje,’ groet hij dan.
Even later fietst hij huiswaarts. In de weiden langs de weg lopen hier en daar nog wat koeien; hoog boven hem staat de maan aan een onbewolkte hemel. Uit de richting van de boerderij van Willem Breekhorst klinkt gezang en gelach.
Daar is de buurtvisite afgelopen, één der eerste na de bevrijding. Ze gaan nu naar huis, ook de ouders van Margje, onbewust van wat zich bij hen thuis tussen hem en hun dochter heeft afgespeeld.
Onbewust ook van het feit dat iemand zijn moeder heeft opgebeld en drank bestelde, die bij Krijger moest worden bezorgd juist in de uren dat Margje alleen thuis was.
En Margje zelf heeft het stellig niet gedaan, daarvan is hij overtuigd. Ze mag dan onstuimig en pittig zijn, een grote liefde voor hem koesteren, ergens heeft Margje zelfrespect.
Dat zou ze in laatste instantie daarstraks nog aan de dag hebben gelegd, daarvoor kent hij haar te goed.
Dit alles gaat door Tonny's gedachten en zonder dat hij het eigenlijk weet fietst hij reeds door de verlaten straten van Houtwijk.
| |
| |
Zijn moeder heeft de deur van de zaak reeds op slot en wacht hem in de keuken op.
‘Dat duurde nog al,’ zegt ze, wanneer hij binnenkomt.
Dan stelt Tonny haar op de hoogte van het feit dat niemand bij Krijger de drank heeft besteld.
‘En ze hebben hem toch gehouden?’ vraagt moeder Anne.
‘Ja, Margje zei dat ik de flessen maar daar moest laten.’
‘Zei Margje dat alleen?’ vraagt zijn moeder dan.
‘Ja, want de anderen waren weg,’ moet Tonny nu bekennen.
‘Vreemd,’ zegt zijn moeder. ‘En heb je het geld?’
‘Ze komen wel even langs,’ zegt hij, want hij kan moeilijk vertellen dat er met Margje helemaal niet over betalen is gesproken.
Moeder Anne doet er verder het zwijgen toe.
Alleen noteert ze: Dirk Krijger. Twee jonge, één oude.
‘Nou ja, hij is er wel goed voor,’ zo merkt ze op, wanneer ze haar boek dichtslaat.
‘Ik denk het ook wel,’ zegt Tonny.
Dan kust hij zijn moeder welterusten en gaat naar zijn kamer. Hij zet zijn slaapkamerraam een weinig aan; de nachten worden al behoorlijk koud.
Maar het duurt nog lang eer hij de slaap kan vatten.
|
|