bij Harm en Dieke over die collecte.’
Elze heeft een bloem afgeplukt en stroopt ze tussen haar vingers af, welhaast onbewust.
‘Ik heb in de dagen van de oorlog momenten gekend dat ik geloofde aan vrede en vrijheid, Tonny. Maar ik heb nu soms het gevoel dat men hier probeert mij een andere strijd op te dringen dan ik achter de rug heb. Ik geloof, dat het er een is waarin men mij, zo mogelijk via Harm en Dieke, tracht te treffen,’ zegt Elze dan en haar ogen worden vochtig.
Maar Tonny werpt die veronderstelling van Elze ver weg.
‘Het kan allemaal best toeval zijn,’ zegt hij.
Maar Elze geeft van haar veronderstelling niets prijs.
‘Het is geen toeval, Tonny, geloof me. Eerlijk, ik heb er soms zo bitter weinig lust in om straks voor een volle zaal op het toneel te staan, terwijl ik weet dat er onder de medespelenden zijn die mij heimelijk uitlachen.’
‘Je bent te mooi en te lief, om er niet bij te zijn,’ zegt hij lachend. ‘Trouwens, jij hoort bij ons dorp, bij onze mensen, dat zal iedereen met me eens zijn. Daarvoor is er door jou teveel gedaan.’
‘Ik deed, wat ik meende te moeten doen, Tonny,’ zegt Elze, en haar stem heeft een haast onheilspellende klank.
‘Denk dan zo ook over je meespelen in de revue. Is dat ergens geen fragment uit een hoofdstuk van ons leven, ook van het jouwe, Elze?’
Ze ziet hem aan en Tonny voelt hoe ze tracht zijn binnenste te doorvorsen.
‘Goed, Tonny, ik zal mijn rol spelen, reken erop!’
Dan maakt Elze de indruk dat ze het gesprek wil afbreken en zegt: ‘Nu ga ik gauw naar Harm en Dieke, anders zouden ze haast wat denken! Tot kijk dan op de repetitie, Tonny!’
‘Ja, tot kijk,’ zegt hij en fluitend verdwijnt hij tussen het hoog opgeschoten groen aan weerszijden van het smalle kerkpaadje.