‘Gedichten’ van Arnold Sauwen
GEDICHTEN VAN ARNOLD SAUWEN, ANTWERPEN, L. DE LA MONTAGNE, 1890.
DEZE bundel gedichten van Arnold Sauwen vind ik op mijne werktafel bij mijne terugkomst van een verblijf van een paar dagen in een der eigenaardigst schilderachtige dorpen der provincie Brabant, waar twee te zamen vloeiende rivieren schoone velden en uitgestrekte weilanden bevruchten.
Ik heb er nogmaals de frissche poëzie der kinder- en jongelingsjaren met volle teugen ingeademd: - die poëzie welke er, als 't ware, met de lucht verkwikkend in de longen dringt, het hart versterkt en ten minste tijdelijk de kwellende zorgen, de verschroeiende angsten van het steedsche leven doet vergeten.
De menschen schenen er nog zoo goed en zoo opgeruimd als vroeger; de stem der boeren en boerendochters klonk even gul en hartelijk. De morgendamp zweefde nog even donzig en subtiel langs de breede, droomerige weiden. Dezelfde doorschijnende golfjes stoeiden dartel langs de oppervlakte der rivier en met dezelfde angstige aandacht als voorheen tuurde de hengelaar naar het drijvende en zwalkende ‘stopsel’,
‘waar al zijn hoop en al zijn heil aan hangt.’
Na dit uitstapje was het lezen van Sauwen's gedichten mij een dubbel genot, daar het den aangenamen indruk verlengde en al mijne herinneringen in levende beelden voor den geest riep. Ja! zoo heb ik ook de natuur gezien en gevoeld en het genoegen dat deze gedichten mij gaven steunt niet zoo zeer op den grond der zuivere esthetiek als op de natuurlijke vreugde van den mensch die zijne innigste gevoelens door anderen vindt uitgedrukt, en een hart ontmoet dat voelt, een geest die denkt als zijn geest en zijn hart.
Reeds bij den aanvang van den bundel waait u een frissche lucht in 't aangezicht:
Er trekt een fluistren door het land:
‘de lieve lente is weergekomen....