Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Bij de Stortbeke (Woluwe) De oogen nog moe van de oneindige velden, 't harte nog mat van het zomersche branden, naken we 't oord, dat uw liedjes al melden, lustige zangers der groene waranden. 't Is hier het kleinste en het koelste der dalen: 't pad loopt er droomrig, het schaarbosch omkronkelend. Trillende schieten er sissende stralen, zijlingsche pijlen de lommer door vonkelend. Donzige wegeltjes lokken door 't loover. Krinklend en winklend om gonzende blaren, spelen de muggen in 't zonnegetoover, fijne muziek op de fijnste der snaren... Smaak hier de rust en den lust van het leven: 't Mosbed omzweven onvatbare droomen. 't Beekje vliet lijze: geen bladertjes beven; nauw voelt men de uren verdwijnen en komen. Traag drijft een herder, in sluimring verzonken, willoos vooruit met zijn grazende schapen, 't Minste geluid is onmerkbaar verklonken; mijmring vleit even van droomen tot slapen... Tot we, gewekt door een schaatrend gewemel, loom, buiten 't dal, weer den veldweg beterten. Plots zien we diep, onder grijsblauwen hemel, spelen en stoeien de vliedende verten. 29 Mei 1902 Vorige Volgende