Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] De jachthoorn Hoort gij den jagershoren, die galm op weergalm helmen doet, door kalmen avond boren in ver en langgerekt getoet? Wat kan de ziel bekoren als 't lied, zoo treurig en zóó zoet, dat uit dien jagershoren daar toet in 't langgerekt getoet? O vlakke Demerboorden, o weide, in warmen doom verbreid, waar al mijn droomen gloorden van liefde en levenszaligheid! 'k Zie gansch die jeugd herboren, met d'onvoldanen droomenstoet, wanneer de jagershoren daar toet in 't langgerekt getoet. Nu speelt de jagershoren het stille en innig minnelied; nog enkle tonen smoren in diepgedragen zielsverdriet. Welle eens, in vollen vrede, en trille in 't snarenrijk gemoed, als zangerige avondbede, dat eindloos goed en zoet getoet. 1901 Vorige Volgende