Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Jezus in Brabant - Nu alles vaag vergaat in halven droom en lange schaûwen langs de velden gleden, komt, in den traag opwaasmende' avonddoom, de zoete Jezus door het land getreden. Van over gindsche heuvlen daalt hij neêr. 'k Zie hem, met kalmen gang, zijn stappen richten langs 't kronklend pad naar 't groene dal, en teer- goudblonde lokken 't zacht gelaat omlichten. Slechts hortend kargeschok in 't mulle zand en ver geblaf houdt nog de velden wakker en groote rust gaat langs het lage land, in milde laving, over hoeve en akker. Een boer verlaat zijn veld; Hij stapt hem na en over d' arbeid breidt Hij zijnen zegen, en overvloedig druipt eens Gods gena op 't rijpend koren neêr in gouden regen. Voor 't leemen huis wiegt moeder 't zieke wicht; Hij strekt zijn handen, 't kind te benedijen; frisch speelt een lachje weer om 't lief gezicht: eens zal 't in schoonheid en in deugd gedijen. Hij treedt voorbij de Lieve-Vrouwkapel en blijft een wijl zijn Moeder lief aanstaren: Zijn teedre blik is een genadewel en zal, in alle tijden, wondren baren; [pagina 110] [p. 110] want zie: een bronne sijpelt aan den voet van 't beeld, een beek komt borlend opgerezen: wie, krank, met waar geloof, die beeltnis groet en van dit water drinkt is dra genezen. Daar dwaalt een booze, in stomme razernij, de velden rond, met ongewisse schreden; Hij ziet hem aan met innig medelij: heeft Hij voor hem niet aan het kruis geleden? Vermildering verweekt het zondig hart; zijn strakke blik verzacht, 't gelaat bloeit open; berouw welt als een bron van zoete smart en zal zijn ziele in vrede en deugd herdoopen. Een minnend paar komt Jezus te gemoet. Zie! levenslust licht tintiend uit hun oogen; zij groeten d' Eedlen Man met schuchtren groet, van diepen eerbied en ontzag bewogen. De God van Liefde staart hen vriendlijk aan en legt, met stille wijding, hand in handen; hun boezem zwelt, zoo innig aangedaan, wanneer ze elkander minne en trouw verpanden. Hij zegent ze in hun zelf en in hun kroost en nakroost, dat ontelbaar op zal groeien in kracht en schoonheid: - en hun aanzicht bloost van zaalge ontroering nu ze in 't gulden gloeien [pagina 111] [p. 111] des avonds 't Godlijk Wezen wonderfijn vervloeien zien en, glimmende over de aarde in verre erinring, nog den bleeken schijn volgen van Jezus, die dees heil hun baarde, die wonderdoende ging door 't groene dal, waar lang zijn adem vreugde en vreê doet leven en waar, den ganschen nacht nog, liefgetal, om elke sponde zoete droomen zweven. 24 Juli 1900 Vorige Volgende