Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Heel den morgen... Heel den morgen draafde ik doelloos en voor aarde en àl gevoelloos door het spichtig sparrenwoud, draafde ik, draafde ik uren, uren, in gestadig verder turen en in droomen duizendvoud. En nu, moe van 't doelloos dwalen. zonder ruste of ademhalen, zonk ik, zacht, ter ruste neêr: - diepe rust hier, in die diepe wouden, of daar alles sliepe en nooit ontwaakte, - nimmermeer... En ik dacht, o woud, o heide, magere akker, schaarsche weide van die Kempen, dor en schraal, aan 't bedachte en kloeke volk, dat, - zacht van zede en aard - geen tolk had van zijn hart dan zijne taal; - hoe dat volk hier eeuwen leefde, voor zijn karig leven streefde, - over d'oorlogskling gejaagd, uitgebrand, -gemoord, -gezogen, en weer arbeidde, ingetogen, stoer, halsstarrig, onversaagd; [pagina 105] [p. 105] - hoe, tot steun en weer gedreven van zijn innig zieleleven, toch eens, uit dat rijk gemoed, effen als de vlakte en wonder- diep als 't sluimrend woud, van onder 't bloed omhoog joeg, ziedend bloed; - hoe de ziel dier stille Kempen, door geen macht of list te dempen, opstoof als het heidezand, met een toomeloos geweld en over heiden, bosschen, velden uitsloeg als een zomerbrand. ------------ Grootsche strijd, zoo kloek gestreden! Grootscher nederlaag, geleden, - Boeren! - onder de overmacht! op der heide bloemenbaren zie 'k uw groote schimmen varen als een stomme paardenjacht.... ------------ Door der wouden heimlijkheden, plechtig ruischend van 't verleden, waar de toekomst zich bereidt, kwam ik droomend, ingetogen, vol van de eeuwen die vervlogen en van 't lot dat ons verbeidt. En ik droeg in 't harte mede àl de kalmte en àl den vrede van dit stille Kempenland, [pagina 106] [p. 106] met zijn taaiheid, met zijn vroedheid, met zijn uiterlijke zoetheid en zijn diepen zielebrand. Oct. 1897 Vorige Volgende