Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] O laat me... O laat me eerbiedig tot u komen, die staamlend voor u nederboog, en in mijn oog de blikken stroomen, in vollen lichtstroom, uit uw oog; ik kwam door nacht en storm getogen; mijn borst is zwaar, mijn voet is loom; maar slechts één hoopstraal uit uwe oogen, en 't àl hergloort: één lentedroom... O laat me eerbiedig u genaken, van liefde bevend en ontzag, en uw gewijde handen raken, en schuchter opzien naar uw lach: dees lippen, die schier nooit eens lachten, dit harte dat van weedom brak, ontloken, met verjongde krachten, of nauw Gods woord de schepping sprak. O laat me eerbiedig u aanstaren, die biddend voor uw voeten kniel, om in één enklen blik te ontwaren uw heele wezen, vorm en ziel: mijn heele wezen zou 't bezielen, dat thans langs duistre wegen zwicht, en, boven 's levens stormend wielen, het heffen in uw glanzend licht. Vorige Volgende