Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] II Gedichten die door Prosper van Langendonck in de eerste uitgaaf der ‘Verzen’ niet opgenomen werden [pagina 95] [p. 95] Twee sonnetten I Daar glijdt de waterbloem, heur rank ontrezen, langs 't dartiend beekje dat heur ginds moet leiden, waar, reeds voor heur sinds eeuwen uitgelezen, de zusterplant haar minnend zal verbeiden. Zij werden door Gods wil verwekt, om beiden slechts één te zijn in vrucht als één in wezen; thans naakt het uur ter heimnis aangewezen: een golf dringt tusschen haar; zij zijn gescheiden! O kon die eenge stonde nog herleven! Mocht nog die plantenschakel samengroeien, werd ooit bekroond dat zoete liefdestreven! Ach! 't deinzend water zal niet opwaarts vloeien! De liefdeband wordt nimmer vastgeweven: geen spruit nog zal ontstaan, geen bloeme bloeien! [pagina 96] [p. 96] II Ik was aan u, gij waart aan mij, wij waren elkander voorbestemd van den beginne; nooit mocht ge in 't leven smart of weelde ervaren die niet bij mij weertrilde in ziel en zinnen! Wij zagen nooit elkaar; met wondre snaren vereende ons onbewust verborgen minne; eens kwam de stonde dat bij 't liefdrijk paren ik eeuwge rust in zaligheid zou winnen. Wat booze geest kwam toen mijn hart beheeren? 'k Versmaadde koud de stemme van 't geweten, ontembaar kondend: ‘'t is de wil des Heeren!’ O naar het euvel werd de straf gemeten! En vruchtloos poog ik 't noodlot te bezweren; helaas! vervlogen tijd kan nimmer keeren. Nov. '88 Vorige Volgende