Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Wrangheid Ik heb weer, tuk op de oude mijmeringen, 't bevallig kronkelende dal doorloopen, waar eens mijn kinderlijke stappen gingen in dartlen levenslust en dwepend hopen; bij d'ommezwaai der heimelijke paden, weer eensklaps de onverwachte vergezichten zien scheemren, die in blauwe dampen baden, en eens, zóó lokkend, voor mijn treden zwichtten. Het goud des avonds vloeide van de delling, waarboven 't geel azuur des hemels trilde; geen droom meer, die me, stijgend langs de helling, in rusteloozen gang naar hooger tilde! 'k Ontwaarde, van den rug der heuvelketen, weer 't oude kalm gehucht, welks lage daken zoo vreedzaam hurkten, grillig rondgesmeten, en rood en ros van 't schuine zomerblaken. Nog kon mijn blik langs wondre lijnen zweven... Geen bloem van liefde is in mijn borst ontsproten. Geen traan van weemoed deed mijn wimpers beven: mijn ijskil harte en heeft niet meêgenoten. 'k Zag, onverschillig, veld en boomen glijden: geen frischheid! ook geen lust tot verder streven. O wrangheid! half maar voelen, half maar lijden, verdorde schakel van 't oneindig leven! 1892 Vorige Volgende