in dit opzicht duidelijke taal: daarin gaat het alleen over de hekeling van de waanwijsheid van winderige zotten, die 't schouwtoneel met reden mag bespotten. Dat dit ‘het nut en pit der zaaken’ is, m.a.w. de eigenlijke bedoeling, ziet een kenner als Kraaivanger, die zowel bevoegd is literatuur als kwesties op het terrein van de wiskunde te beoordelen, onmiddellijk, zegt Langendijk, terwijl ‘'t gemeen zig slechts met de schors zal vermaken’, m.a.w. met de liefdesgeschiedenis en andere uiterlijkheden. Daaruit mogen we concluderen dat het kennelijk niet Langendijks bedoeling geweest is een aardige liefdesgeschiedenis te ensceneren of meer specifiek een schakingshistorie zoals Walch het geheel noemt, maar om een hekeldicht te componeren. Dat is hoofdzaak, de liefdesaffaire is bijzaak. De laatste dient om de eerste dramatisch aantrekkelijk op de planken te kunnen zetten, aantrekkelijk voor het schouwburg-publiek van die dagen. Daarom is het onbillijk te beweren, dat het dispuut en feitelijk het hele optreden van de schijngeleerden te veel is uitgesponnen en te veel ruimte in beslag neemt, zoals Mehler doet. Omslachtig is de dispuutscène, of liever zijn de dispuutscènes zeker niet, wanneer we uitgaan van bedoelde conceptie en daarom die onderdelen in het middelpunt van het spel plaatsen. Het dispuut wordt ook niet in één scène ondergebracht, maar over twee of drie scènes verdeeld (zie van af het negende en tiende toneel), die doorkruist worden door scènes waarin het neventhema aan bod komt, zoals in het gesprek tussen Anzelmus en Eelhart (elfde toneel), enige verandering in de opstelling van de dames (twaalfde-veertiende toneel) en het intrigerend optreden van Fop en Tijs (vijftiende-zestiende toneel). Bovendien zijn de dispuutscènes op zichzelf voortreffelijk gecomponeerd: ze boeien van a tot z.
Wanneer we deze integratie van de twee themata bezien in vergelijking met Langendijks vroegere spelen, speciaal met de Krelis Louwen, het kluchtige blijspel dat uit hetzelfde jaar dateert (1715), dan valt de overeenkomst op in dramatische structuur, maar tevens de meer geperfectioneerde techniek. Evenals in de Krelis Louwen is in de Wiskunstenaars het thema waar het eigenlijk om gaat, opgenomen in een dramatische omlijsting, om er meer levensechtheid en meer diepte op het toneel aan te geven. Maar terwijl in de Krelis Louwen die omlijstende liefdesgeschiedenis slechts vaag is geschetst, heeft Langendijk er in dit spel meer werk van gemaakt. Hij heeft het als kader dienende thema uitgebouwd tot een door heel het drama heenlopende intrige en daardoor de beide thema's zozeer vervlochten, dat ze een dramatisch geheel zijn geworden. Men zou er zelfs over kunnen gaan twisten of men het één nog wel hoofdthema, het ander neventhema mag blijven noemen. Met name moet men bedenken, dat niet alleen in dispuutvorm een persiflage van schijngeleerdheid wordt gegeven, maar dat de dramatische ontwik-