Het wederzyds huwelyksbedrog
(1977)–Pieter Langendijk[p. 55] | |
Tweede bedryfEerste tooneel
Charlotte, Klaar
Klaar.
Men zal de rest van 't goed wel uit de Lommerd haalen,
Wanneer je broêr koomt; want die kan het wel betaalen.
Charl.
455
Zwyg Klaartje, rep u wat. Maak alles aan een kant.
Charl.
Zeg, hoe hangen myn' mansjetten?457
Klaar.
Zo wel, en fraay, dat ik ze hou voor minnenetten.
Charl.
Hoe staan myn moesjes?
Klaar.
Wel
Charl.
En hoe is myn koleur?459
Klaar.
460
Bezonder fraaij.
Charl.
Hoe ruikt myn adem?
Klaar.
Zoet van geur,
Na muskus.
Charl.
Neen, het is katsjoe dat wy gebruiken.461
Klaar.
Goed; anders mogt de Graaf die lekk're zuurkool ruiken,
Die gy gegeeten hebt.
Charl.
Wat zegt gy?
Klaar.
Niets Juffrouw.
Charl.
Maar ben ik wel gehuld?464
Klaar.
Ja, als ik u aanschouw,
465
Moet ik bekennen, dat je u zo weet op te schikken,
Dat deze minnaar voort zal vallen in je strikken:
Want wie zou denken, die jou in dees kleed'ren ziet,
Dat jy zo kaal waart, en nog minder had als niet.
Charl.
'k Verzoek dat gy uw tong wilt snoeren, 'k kan die rede
470
Van u niet veelen, meid.
Klaar.
't Is wel, ik ben te vreede.
Maar Juffrouw, zie my ook nu eens met aandacht aan;
Ben ik niet fraay gehuld?
Charl.
Ja Klaar, dat kan wel gaan.
Klaar.
Hoe staan myn moesjes?
Charl.
Wel.
Klaar.
En ruikt myn adem lekker?
| |
[p. 56] | |
Charl.
Hoe is het scheeren, meid? gy wordt hoe langs hoe gekker.474
Klaar.
475
Niet gekker als je meent, ik denk ook nog tot staat475
Te komen, zo als jy, Juffrouw; myn schoon gelaat
Is oorzaak dat ik flus een kusje heb gekreegen477
Van zeker Potentaat.
Charl.
Hei! meid, hoe is 't gelegen?478
Gy zyt een spotster, foei, 't staat qualyk, wen dat af.
480
't Koomt door goedaardigheid dat ik u niet bestraf.
Men vindt wel juffers die zich zo niet laaten quellen.
Klaar.
Ja de oorzaek is alleen uit vrees, dat 'k zou vertellen
Hoe 't met uw staat is.
Charl.
Klaar, wat preveltge?
Klaar.
Ik, Juffrouw?
Zeg niemendal als dat ik heel veel van je hou.
485
En dat het mogelyk in 't kort zou kunnen weezen
Dat ik je nicht wierd.
Charl.
Meid, zwyg stil, of gy moogt vreezen.
Klaar.
Als jy gravin wordt, wordt ik vast een Baronnes.
Charl.
Ja, licht een koningin, op allerminst princes.488
Klaar.
Wat weet ik wat geluk my over 't hoofd mag hangen.
490
Maar om je langer niet te houden in verlangen,
Weet dan, dat als ik flus den graaf die bootschap bracht,
Dat de Baron my kuste, en schoon ik al myn macht
Gebruiken moest, om die vrypostigheid te keeren,
Het was onmoog'lyk in myn magt my te verweeren:
495
Hy zeide, in 't byzyn van den Graaf, dat hy verliefd
Op my geworden was; dies als 't Juffrouw belieft
My wat te helpen, zie ik kans om 't zo te maaken
Dat ik nog Baronnes zal worden.
Charl.
Schoone zaaken,
Gy Baronnes? ha! ha! wat beeldt gy u al in.
Klaar.
500
Ja lach niet, want dat is wel moog'lyk in myn zin.
De heer Baron, Juffrouw, krygt dikwyls malle vlagen,
Die ik, als Barones, heel gaerne wil verdraagen.
De zaak zal heel wel gaan. Al ben ik maar een meid,
Men kan niet weten waar dat myn geluk nog leid.
| |
[p. 57] | |
505
Ei, laat ik my dan ook wat Jufferlyk opschikken.
Charl.
Weg, weg!
Klaar.
Je weigert het? 't is wel, 'k zal alles klikken,
Hoe 't hier gelegen is.
Charl.
Aan wien?
Klaar.
Wel, aan den Graaf.
Charl.
ô Hemel!
Klaar.
Ja, Juffrouw, die heer is al te braaf;
't Is slecht dat wy hem zo betoveren door liegen,
510
En met een schyn van staat aan allen kant bedriegen;510
Het is kontsientie werk maar 'k stap 'er over heen,511
Als jy me helpen wilt.
Klaar.
Hy is puur stapel gek.
Charl.
Hoe weet gy 't?
Klaar.
Vaste brieven:514
515
Je Minnaar heeft het me geluisterd in het oor.515
Wees maar gerust, Juffrouw ik volg den haas op 't spoor.516
Charl.
‘Wat heeft de inbeelding op den mensch een groot vermogen!
Klaar.
Wat zegje, Juffrouw?
Charl.
'k Zal uw toeleg dan gedoogen.
Maar hebt gy Fop, uw broer, van alles onderrecht?
| |
Tweede tooneel
Charlotte, Klaar, Konstanse, Hans, Fop
Charl.
Hans, langer niet te draalen,
Daar is de valsche ring.
Hans.
Je praat van koeterwaalen?
'k Kan dat natuurlijk als een povre Savojaard.
Ik heb die kunsjes, als je weet, wel meer geklaard.524
| |
[p. 58] | |
525
Maar wanneer koomt de Graaf?
Klaar.
Hy zal hier aanstonds weezen.
Konst.
Maar, doe uw' dingen wel.
Hans.
Mevrouw heeft niets te vreezen.
Hans gaat uit de deur.
| |
Vierde tooneel
Charlotte, Konstanse, Klaar
Konst.
Ach! dochter, 'k mis byna myn zinnen, door de vreugd!
Dat geld van broeder doet aan ons een groote deugd!
Gy kunt uw' Minnaar nu met eeren doen verschynen;
Ook doet een dubb'le vreugd in my de zorg verdwynen.
535
Dat is dat ik van daag myn zoon nog hoop te zien,
Met zyne gemalin.
Charl.
'k Hoop dat het zal geschiên;
Zyn tegenwoordigheid, gemist zo veele jaaren,
Zal onuitspreekbre vreugd in onze harten baaren.
Ook zal myn Graaf als hy zich by zyn aankomst vind,539
540
Meer indruk krygen van myn staat.
Konst.
o Ja, myn kind:
De hoffelyke zwier is Karel aangebooren.
Charl.
Zyn zeden zullen vast myn' waarden Graaf bekooren.542
Konst.
Maar is 't al zeker, kind, 't geen hy te kennen geeft?
Heeft hy u al gezegt waar hy zyn Graafschap heeft?
| |
[p. 59] | |
Charl.
545
Nog niet, Mevrouw; hy zal 't niet weig'ren te openbaaren,
Als wy 't hem vergen, om het aan ons te verklaaren:546
Maar zo veel weet ik, hy's aan 's Keizers hof gevoed,
En 'k merk hem aan voor heus, en aadlyk van gemoed.548
Konst.
't Bedrog is hedendaags zodanig in de menschen,
550
Dat ik, als Momus, van de Goden wel mogt wenschen,550
Dat ieder in de borst een glaazen venster had,
Om dus te zien of 't hart met valsheid waar beklad552
Konst.
Kan de achterdocht ons krenken?554
Charl.
555
Niet eer voor dat men die laat blyken aan elkâar.
Konst.
Dan is het veinzen goed.
Charl.
Mevrouw dat laat ik daar.
Ten minste dient het ons, als ik iets groots zal hoopen.
Hier wordt gescheld.
Daar zal de Graaf licht zyn, ras Klaartje, doe eens open.558
Charl.
Ik heb na hem verlangd, Mevrouw, en nu hy koomt,
560
Voel ik my zeer ontroerd, ik vrees...
Konst.
Zyt niet beschroomd.
| |
Vyfde tooneel
Lodewyk, Konstance, Charlotte, Klaar
Lod.
'k Heb de eer, Mevrouw, van u te komen zien, en spreeken.
Konst.
De eer is aan ons myn Heer, ik hou het voor een teken
Van achting tot ons, dat ge u zelfs zo veel verneêrd.
Lod.
Mevrouw, ik zag my nooit zo veel als nu geëerd,
565
Dewyl ik zien mag die 'k myn hart reets heb gegeeven,
En in wiens schoonheid ik uw eerste jeugd zie leeven.
Konst.
Gy vleijt my Graaf.
Lod.
o Neen, ik spreek myn hart regt uit.
| |
[p. 60] | |
Konst.
Het zy het waarheid is, of uit beleeftheid spruit,
Gy toont uw hoflykheid door 't slypen van uw zinnen,
570
Om my van uw kant met beleefdheid te overwinnen.
Myn agting hebt gy reets gewonnen.
Lod.
Ach! Mevrouw!
Vergun my dan dat ik dees schoonheid onderhouw'572
Met woorden die de min my afperst: 'k ben verwonnen;
Geen hoofsche Juffer heeft my ooit behaagen konnen.
575
Ik heb de min gehaat; nu dwingt zy my in 't end.
Konst.
Gy zegt ons veel, myn heer; maar ons is niet bekend
Wie die betuiging doet.
Lod.
Mevrouw gelieft te weeten,
Waar dat myn Graafschap is, en hoe het word geheeten?
Ik zal het zeggen, schoon ik 't liefst verhoolen hou;
580
Het legt in Polen, en de naam is Habislouw.580
Myn vader heeft my jong naar 's Keizers hof gezonden,
Wanneer de Turken na 't bezit van Polen stonden.
En, zonder roem gezegt, ik wierd daar zeer geëerd.
'k Had mogelyk nu nog in 't Duitse Hof verkeerd,
585
Indien Heer vader in het leeven waar gebleeven;
Zyn dood dwong me, om my na myn erfland te begeeven,
En korts kreeg ik eens lust te reizen met myn neef,587
Dien ik de schoonheid van dees landstreek zo beschreef,
Dat ik hem overhaalde om reisgezel te weezen.
Klaar.
590
Gy meent de Heer Baron?
Konst. tegen Klaar.
‘Zwyg stil, of gy moogt vreezen.
Lod.
De reis is meest tot zyn verlugting aangeleid,591
Wyl hy zwaarmoedig is en vol dofgeestigheid,
Ja buitenspoorig; doch niet altyd: maar by vlaagen.
Hy heeft vernufts genoeg: maar als hem deeze plaagen
595
Bekruipen, schort het hem ten vollen in 't verstand;
| |
[p. 61] | |
't Geheugen gaat dan weg; dan weet hy vaderland,
Noch staat noch afkomst, noch zyn eigen naam te noemen,
Maar anders is 't een heer vol moeds en waard te roemen,
Die door manhaftige krygsdaaden is berucht.
Konst.
600
Dan is hy waard beklaagt.
Lod.
Mevrouw, 'k heb groote zucht600
Voor zyn persoon; hy waar' volmaakt om te beminnen,
Indien hy meester als voorheen waar' van zyn zinnen.
Daar wordt gescheld en Klaar doet open.
Konst.
Wat is daar voor geraas? wie stoort ons hier al weer?
| |
Zesde tooneel
Fop in boeren gewaad, met drie zakjes geld, Lodewyk, Charlotte, Konstanse, Klaar
Fop.
Dag juffrouw, dag mevrouw, dag Klaartje, dag myn heer.
605
Mevrouw, verzinje wel, nou kom ik je betaelen.
Is dat je zeun? ja wel, hy lykt niet van de schraelen,
En povre jonkers, neen, verzinje wel; o bloed!
Wat het hy al een goud en zulver aan zen goed!
Ho welkom heerschip, 'k hietje welkom om een koekje,609
610
Verzin je wel.
Klaar.
Hy is myn heer niet, gek.
Konst.
Hy is myn zoon niet, Kees.
Fop.
Hoe of dit weezen zel?
Verzinje wel, men heer, laat ik jou iens bekyken.
Nou zie 'k 't eerst, ja daar 's meer eigen as gelyken.
615
Vergeef 't me, Jonker: want ik was verabbezeerd,615
Me dogt, om dat je zo bekant was en geveerd,616
Dat je onze jonker waert.
Klaar.
Dat maak jy aartig, baasje.617
Fop.
Al bin ik maar een boer, ik hou myn rippretasie.
Ik, en myn wyf, die gaen met al die groote lui
| |
[p. 62] | |
620
Van 't stee om.
Klaar.
Jy?
Klaar.
Zo doende, Keesje, kan jy goê manieren leeren.
Charl.
Hoe is 't op onze plaats?
Fop.
Daar staet het alles wel.
'k Loof dat het met 't gewas dit jaer wel slaegen zel:
625
De boomen bloeijen uit de kunst, en in 't bezonder
Is 't op jou Hofstee schoon, verzinje, 't is geen wonder,
Dat komt dat joffrouw op geen schuitje mist en ziet.627
't Is allemael gien schâ het geen juist schaede hiet.
Jou Tuinman Jaep verstaet 'em schier op alle zaeken.
630
Nou is hy bezig om een bloemperk op te maeken,
Vlak voor het huis. Dat moet je haest iens komen zien:631
De zoete tyd komt'an.
Charl.
'k Denk in een dag of tien
Te komen, ligt nog eer, dat kunt gy Jaap wel zeggen.
Fop.
Dan zel je 't bloemperk daer al opgemaekt zien leggen.
Konst.
635
Koom, laat ons reeknen, Kees, ik heb niet langer tyd.
Fop.
Goed, als je wilt, mevrouw; dan raek ik 't vragje quyt.
Je loopt die kamer in? ik mien je na te treden.637
| |
Zevende tooneel
Lodewyk, Charlotte. binnen wordt geld geteld.
Lod.
O schoone, die myn hart met uwe aanloklykheden
Doet buigen voor de min, gy hebt myn staat gehoord;
640
Nu hangt het maar aan u; ei, laat een troost'lyk woord,
Uit uwen lieven mond, myn quynend hart verquikken!
Charl.
Zo haastig niet myn heer.
Lod.
Ik tel al de oogenblikken,
Myn allerwaardste. Ach troost uw' minnaar, ja uw' slaaf.
Charl.
Het geen gy eischt, myn heer, is zulken grooten gaaf,
645
Dat ik my honderdmaal, en meerder, moet bedenken,
Eer dat myn plicht vereischt myn hart aan u te schenken.
'k Heb uw' stantvastigheid in 't minnen nooit gezien.
| |
[p. 63] | |
By and're Juffers spreekt de Graaf ook zo misschien.
Lod.
Ik zweer u, schoone ziel, by 't bloozen van uw' kaaken,
650
Die rooze gloed, die my in zuiv're min doet blaaken,
Die gloed, die 't schitt'rend vier van Tirus purper tart,651
En met zyn straalen schiet in 't allerkilste hart;
By 't diamante licht van uwe tweling zonnen,653
Wier straalen allereerst myn minnend hart verwonnen;
655
By levendig albast van uw' volmaakte leên,
Dat 'k niemant min als u, noch heb bemind, voorheen.
Charl.
Gy ciert uw reden op, en schynt te poëzeeren.
Lod.
Ach! wat kan ons de min door haare kracht niet leeren?
Myn lief, 'k ben onbequaam te schild'ren met wat kragt
660
Van schoonheid gy myn hart gebragt hebt in uw magt.
Al die aanloklikheid! al die bevalligheden!
Zyn machtig myn verstand van 't regte spoor der reden
Te leiden, zo gy niet uw' strafheid wat verzoet.663
Charl.
Gy vleijt my, Graaf.
Lod.
o Neen, zie wien u valt te voet:
665
Een die zig onderwerpt wat vonnis gy zult geeven.
Aan u, o schoone! hangt myn dood nu, of myn leeven;
Maak dat dit oogenblik voor my gelukkig zy.
Charl.
Staa op, myn heer, en heb wat meerder heerschappy
Op uwe driften, poog die vlam in tyds te dooven;
670
Uw adeldom, en staat, gaat onze ver te boven;
En kreegt gy eens berouw van deeze keur, zou 't licht
Te laat zyn dat gy wist wat zaak gy hadt verricht.672
Lod.
Die keur, myn schoone, zal my nimmermeer berouwen.
Charl.
Mag ik 't gelooven?
Lod.
'k Zweer, dat gy my moogt vertrouwen.
Charl.
675
Gy zyt een edelman, 'k geloof u op uw woord,
| |
[p. 64] | |
En ik beken dat uw' beleeftheid my bekoort;
Myn hart kan langer dan niet onverschillig weezen;
Doch van vrouwmoeders kan hebt gy licht meer te vreezen;
Schoon ik 't bezit u van myn hart al toe wou staan,
680
't Moest met haar wil zyn en dat zal bezwaarlyk gaan;
Zy heeft geen dochters meer, als my alleen, in 't leeven;
Gy zyt een vreemdling, dien zy my niet graag zal geeven,682
Om dat zy dan te veel myn byzyn missen zou.
Lod.
'k Zal haar en u, myn lief, in 't Graafschap Habislouw
685
Geleiden, daar gy zult als myn Gravin regeeren,
Dit land vergeeten, en u zien van ieder eeren.
Charl.
Ik zal my schikken naar vrouwmoeders raad, myn heer.
Gy kunt my de eer doen....
daar wordt gescheld.
maar wat's dat? wie schelt daar weer?
Hee Klaartje, Klaartje!
| |
Achtste tooneel
Klaar, Lodewyk, Charlotte
Klaar.
Wat belieft Juffrouw?
Charl.
Doe open:
690
Gy hoort wel dat 'er wordt gescheld.
Klaar.
Ik zal gaauw loopen.
Charl.
Myn heer, het moeit my dat we in dit onvry vertrek691
Gebleeven zyn; ik wist juist niet dat ons gesprek692
Zo lang zou duuren. Ik zal voortaan de eer genieten
Om in 't zalet...
Lod.
Myn lief, hoe zeer 't my moet verdrieten
695
Ons staag gestoord te zien in dit vertrek, ik hou
Het voor het beste van dit adelyk gebouw,
Om dat ik de eer heb...
Charl.
't Is een koopman in juweelen,
Monsieur le Poerlaron.
| |
[p. 65] | |
Negende tooneel
Hans, in koopmans gewaad, Klaar, Lodewyk, Charlotte
Hans, onder den naam van Poerlaron.
ze zel hier niet verveelen,698
Dat ze aan madamoizel service presenteer?
700
Ze 'eb deezen dak kehoor dat jou juweel begeer.
Charl.
Brengt gy iets mede?
Hans.
Oui, jou 'ep aan ma boetike
Van daak keweest vergeefs. Mon frient was juist 'eel zieke;
Dien was ze gaan bezoek. Ze bid, madamoizel,
Exkuse moi!
Charl.
Gy zyt geëxkuzeert, 't is wel.
705
Is u van daag een snoer met paerels voorgekoomen?
Hans.
Un paerelsnoere? non.
Charl.
Ze is van myn' hals genomen
Door dieven op de straat; zo ze u wordt aangebracht,707
Neem vry de snoer, en hou de dieven in uw' macht.
Hans.
Dat zel ze doen.
Charl.
Wat hebt gy mê gebracht?
Hans.
Juweelen,
710
Zo zuivre poer de kieke, un dief die zou hum steelen.710
Wât dunk jou is 't niet bon?
Charl.
Waar voor is dat te koop?
Hans.
Akt 'ondert kulde 't minst.
Charl.
Dat is te veel, loop, loop.
Hans.
Bezie ze wel ter deek, hum 'eb niet eene foute.
Als jy een foute vindt, mak jou voor niet hum oute.
715
Hum 'andel veul met jou, ze weet jou 'ep verstand
Van de juweel, veel betre als al de daam van 't land.
Jou koop altyd koet koop. Ze 'eb eens van jou kehatte
Cinq' mill Ekuus gelyk. Keen klant in deeze statte718
Die zo veel koop, als jou.
Charl.
Het is geen quaad juweel:
720
Maar, Monsieur Pourlaron, de prys is veel te veel.
Zes hondert gulden is genoeg; 'k zou niet meer geeven.
Hans.
Ze moet niet dingen
Charl.
Niet?
Hans.
Madam', zo waar ze leeven,
Ze zou verlies, ma foi.
Lod.
Mag ik 't juweel eens zien?
Charl.
Heer graaf, 't is tot uw dienst.
Hans.
Jou moet zo slekt niet biên.
725
Bezie son Exelense. Ik 'eb nok van myn leeven
| |
[p. 66] | |
Zo weinig niet kewon.726
Lod.
Ik zal nog vyftig geeven.
Charl.
Zo valt gy in myn bod, myn heer?
Lod.
Gy biedt te min.
Charl.
Geef hem zyn' vollen eisch, heer Graaf, is 't zo uw zin.
Lod.
Gy kunt als 't u belieft, monsieur, uw geld dan haalen;
730
'k Zal in myn logement u deezen dag betaalen.
Hans.
Bon, waar logeer jou?
Lod.
In de goude muizeval.
Hans.
Son Exelense zek hoe hum daar noemen zal.
Lod.
De Graaf van Habislouw!
Hans.
De Kraaf van Kabeltouwen?
Je suis vôt serviteur. Ze kan dat wel onthouwen.
| |
Tiende tooneel
Lodewyk, Charlotte, Klaar
Lod.
735
Myn lief, 'k verzoek dat gy my de eer doet, dit prezent
Van my te ontfangen.
Charl.
'k Zie dat gy myn' aard niet kent.
Lod.
Myn schoone, ik bid dat gy 't prezent niet af wilt wyzen,
Al is het wat gering; gy zult 't misschien mispryzen,
Dat ik my tegens u in 't bieden heb gekant?
740
't Zal my een eer zyn, om 't in zulken lieve hand
Te moogen zien. En heb ik daar door iets misdreeven,
Gy moet de mode van het hof de schult dan geeven.
Ik bid u neemt het aan.
Charl.
'k Bedank u dan, heer Graaf.
| |
[p. 67] | |
Lod.
o! Lastig uitstel voor een hart vol minnebrand!752
daar wordt gescheld
Charl.
Doe open Klaartje. Wie of daar al weer zal koomen?
Lod.
Ik hoor de stem van myn koezyn!
Charl.
Wat doet u schroomen?
Lod.
755
Het is de heer Baron, die door zyn zotterny
My overal beschaamt. Myn hart, ik vrees dat hy
Iets aan zal vangen dat u ligtlyk zal mishaagen.
Charl.
Een die verstand heeft kan wel zotterny verdraagen.
De heer Baron zal nu misschien niet spoorloos zijn.759
| |
Elfde tooneel
Jan, Lodewyk, Charlotte, Klaar
Jan.
760
Je suis vòt serviteur, madame, en mon koezyn.
Vergeef my dat ik jou gezelschap kom verstooren.
Zyn Exelentie zal een' blyden tyding hooren.
Kent gy den schrijver van het opschrift van dien brief?
Lod.
Hoe, hebt gy brieven heer Baron? dat is myn lief.
765
Hebt gy 'er geen voor u?
Jan.
Ik heb 'er vyf gekreegen.
En tegen jou gezeid, ik was al wat verleegen766
Om geld. De wissel komt nou juist heel net van pas:
Ik denk dat al myn geld geen duizend Ginjes was,768
En dat is niet: want wat kan duizend Ginjes maken?769
Charl. terwyl Lod. leest.
770
‘Dat is een groote som.
Klaar.
‘Ja kon je daar aan raken
‘Dat zou ons dienen in ons kraam.
Charl.
‘Zwyg, hy is gek.
Jan.
Mejuffer, dit is al een kostelyk vertrek.
Charl.
Myn heer, zo passelyk.773
Jan.
o Neen: het is zeer aartig.
Is dat tapyt niet wel een duizend guldens waardig?
| |
[p. 68] | |
Charl.
775
Dat weet ik niet, myn heer: dewyl 't by erfenis
Van iemant van 't geslacht, aan ons gekomen is.
Jan.
Mejuffer, jy komt my zo aangenaam te vooren,
Dat jy myn hart byna tot liefde zoudt bekooren:778
Ja zo de Graaf, myn Neef, jou minnaar niet en waar,
780
Wy wierden zekerlyk in korten tyd een paar.
'k Heb overal geweest, in Spanje, in Hongaryen,
Mezopotamiën, en ook in Pikardyen;
In Zweden, Persiën, ja in Luilekkerland:
Maar nergens Juffertjes zo schoon, en vol verstand,
785
Als jy bent, ooit gezien.
Lod.
‘Ha schelm, wie kan 't verdraagen!
Mejuffer ik verzoek.
Charl.
Zwyg maar, 't zyn malle vlaagen.
Jan.
In Etiopiën heb ik 'er een gevryd,
Die lykt jou op een draad, 't is of je zusters zyt.
Zy was de dochter van Paap Jan, die voor twee jaaren789
790
Getroud is met den Cham, of Keizer der Tartaaren;
Ik was 'er aan verloofd, ze was alreets myn Bruid;
Maar die verbruste Cham heeft juist myn trouw gestuit.792
Ik meen dien beest wel haast dat schelmstuk te betaalen.793
Lod.
‘Hou op met liegen! of...
Jan.
De drommel zel hem haalen!
795
De Cham zel weeten wien hy heeft geäffronteerd.
Lod.
‘Zwyg zeg ik of...
Jan.
Op 't minst dient hy wat afgesmeerd.796
Hoe, zou die vent myn Bruid, die ik zo lief had, houwen?
Zou hy, tot spyt van my, Paap Jan zyn dochter trouwen?
'k Wou liever dat hy op een heete hekel zat,
| |
[p. 69] | |
800
Of dat die Cham zyn broek vol brandenetels had.
Lod.
Zwyg liever van dien Cham, en spreek van and're zaaken.
Jan.
Koezyn, ik voel myn hart zo in de liefde blaaken,
Nu ik die Juffer zie, dat ik niet laaten kan
Te spreeken van myn Bruid, de Dochter van Paap Jan;
805
Om haar zal ik altyd deez' schoone Juffer minnen,
En ook myn best doen om haar tot myn bruid te winnen.
Doe jy je best al me, en zie wien 't hagje krygt.807
Lod.
‘Ik zweer u, Heer Baron!
Jan.
Ja Graaf, of jy me dreigt,
Dat bruit me nietmendal. Ik wil dees Juffer vryën.809
810
Doe jy je best ook maar, ik mag het heel wel lyên.
Jan.
Myn schoone, ik ben bereid
Om u te toonen dat ik hier niets heb misdreeven,
Het geen hem redenen kan tot misnoegen geeven.
Charl.
815
Myn heer, wees vry gerust, dewyl 't maar kortswyl is.815
Jan.
Maar, dat ik jou bemin, dat 's zeker en gewis.
Wat meenje, Graaf, dat jou heer vader toe zou laaten
Dat jy zoudt trouwen? neen, hy zou jou dood'lyk haaten.
Je vader is een man die staat na qualiteit.
820
Hy heeft je een Hartogin, voor 't minste, toegeleid.820
Het is de waarheid, je behoeft me niet te wenken.
Lod.
Myn heer, hoe spreekt gy dus? wat zult gy al bedenken
Om my te quellen? myn heer vader is lang dood.
‘Ik heb 't haar wys gemaakt.
Jan.
Myn min is reets zo groot,
825
Dat ik warentig schier de waarheid heb vergeeten;
Maar nou bedenk ik my. Hy 's dood, ja wel te weeten,
Zo dood gelyk een pier; hij storf geheel te onpas,
Toen ik de Bruigom met Paap Jan zyn dochter was.
Klaar.
Op wat wys sturf hy? hoe heeft hy den geest gegeeven?
| |
[p. 70] | |
Jan.
830
Wel kind, hy sturf om dat hy langer niet kon leeven.
Lod.
‘O Fielt, gy zoudt my door uw losheid schier verraân.831
Myn heer, het wordt al tyd, koom laat ons t'samen gaan.
Jan.
Laat ons dees schoone nog een weinig onderhouwen;
Of wil jy gaan? ik blyf.
Lod.
‘Ha schelm! het zal u rouwen.
Jan.
835
Dewyl je 't zo begeert, ik zal gehoorzaam zyn,
En in ons logement een helder glaasje wyn836
Op haar' gezontheid door myn edel keelgat gieten.
Lod.
Vaar wel, myn schoone. Ik hoop 't geluk steets te genieten
Van u te dienen, zo gy my zulks waardig kent.
Jan laat een brief vallen.
840
Ik meen het ook zo, met dit zelfde kompliment.
Charl.
De eer is aan my, en 't is my leet dat ik de heeren
Niet beter naar hunn' waarde en staat kan regaleeren.842
| |
Twaalfde tooneel
Charlotte, Klaar, Konstance, Fop
Charl.
Wat dunkt mevrouw, heb ik myn rol niet wel gespeeld?
Fop.
En heb ik na de kunst niet fraaij een boer verbeeld?844
Konst.
845
Tot nog toe gaat het wel, myn kind; nu moet men maaken,
Dat hy gelegenheid verkryge om u te schaaken.
Charl.
Mevrouw, dat dunkt my vreemd. Hoe durf ik zulks bestaan?
Wat reden hebt ge om my tot zulken zaak te raân,
Die zo uitsporig is, en strydig met 't welleven?849
Konst.
850
Dus doende hoef ik u geen huwlyksgoed te geeven.
Ik doe 't uit nood: want wierd gy met myn wil de bruid,
Dan quam gewis terstond ons onvermogen uit.852
Daar wordt veel gelds vereischt tot al de omstandigheden
| |
[p. 71] | |
Van zulken bruiloft; met een' Graaf in d'echt te treeden
855
Dat is iets ongemeens. Al waar 't een Edelman855
Van minder staat, weet dat ik 't niet uitvoeren kan.856
Klaar.
Mevrouw heeft groot gelyk, 't is wonder wel verzonnen;
Die zaak dient niet versloft, maar met 'er haast begonnen.
Charl.
Ik durf het niet bestaan.
Klaar.
Verlies je 'er ook iets by?
Charl.
860
Myn reputatie.
Konst.
Hy mint u teder, kind.
Charl.
Ja mooglyk met de lippen.
Kan ik een hoveling betrouwen?
Konst.
Neen, niet veel.
Maar zou een die niet mint, u zulken schoon juweel
865
Zo los vereeren? neen, het blykt dat zyne zinnen865
Geneigt zyn te uwaarts. Wilt maar vry de zaak beginnen.
Wees niet beschroomt, myn kind, 't moet wel voor ons beslaan.867
Charl.
Mevrouw, ik moet my op die zaak ter deeg beraên.
Klaar.
Ik vind een brief. Dien heeft de Graaf misschien vergeeten.
Charl.
870
Klaar, hy is open?
Klaar.
Ja.
Charl.
Dan moet ik d'inhoud weeten.
Charlotte leest:
'k Neem de eer van u te kontenteeren,
Genadig heer, op uw begeeren,
En zend twee wisselbrieven op
Den heer Kristoffel Ossekop,
875
Le grand Banquier der heeren Deenen;
Zy zyn op zicht, en reets verscheenen,876
Groot ieder van twee duizend pond,877
Dien gij koerant ontvangen kond.878
| |
[p. 72] | |
Hy woont te Brussel, in den grooten
880
Kristoffel, naast de kallefs pooten.
Hy is het wiss'len lang gewend,
En by de Deenen wel bekend.
Voorts valt voor ons niet meer te schryven,
Als dat wy uwen dienaar blyven.
885
En groet genadig uw koezyn,
Den heer Baron van Schraalenstein,
Wiens quaal ik hoop dat nu niet zwaar is.
Hans Yzerfresser, Sekretaris.
Klaar.
't Is wel, Juffrouw, ik zal.
Kon ik den heer Baron ook tot myn min beleezen,
En mocht ik Baronnes, als jy gravinne, weezen,
Ik was 'er boven op.
Charl.
Ei zwyg die malle praat;
Hy is een Edelman, en gy van slechten staat.894
895
Hoe kan die malligheid u komen in de zinnen?
Klaar.
In oùwe tyên was 't de mode om zo te minnen:
In Cats staat immers van de schoone Aspazia,
Daar keuning Cirus op verliefde, en haar zo dra
Niet had gezien of liet haar door zyn' dienaars schaaken,
900
En tot een koningin, ten spyt van and'ren, maaken.900
Ben ik zo schoon juist niet als deeze harderin,
Het scheelt al evenwel heel weinig, in myn zin.
Ik zal myn best doen om den karel te verleiën;
En hy is gek, hy zel wel luist'ren na myn vleijen.
Charl.
905
Is 't ernst of boert?
Klaar.
't Is ernst.
Konst.
Hoe Klaartje, wordt gy zot?
Charl.
Mevrouw, gy ziet dat zy met deeze zaaken spot.
| |
[p. 73] | |
Want zy heeft trouwbelofte aan onzen Hans gegeeven.
Klaar.
't Is immers beter met een Edelman te leeven,
En weezen Baronnes, als met een' armen knecht909
910
Een Ordinaarisje op te zetten?910
Fop.
Jy hebt recht,
Myn zuster. Doe je best, je zelt den gek bepraaten.
Charl.
Dan zult gy Hans, daar ge aan verlooft zyt, dus verlaaten?
Klaar.
Die koop ik af, indien ik ryk wordt, met wat geld.
Charl.
't Is wel, doe vry uw best, en zie hoe dat gy 't stelt;
915
Verbrod ons werk maar niet door die uitsporigheden.915
Klaar.
Ik zal myn zaaken wel beleggen, en myn reden.916
Zal ik nu met den brief voort na zyn herberg gaan?
Konst.
Nog niet; ik moet u eerst ter deegen doen verstaan,
Op welken wys gy met die heeren dient te spreeken,
920
Op dat aan d'aanslag die 'k bedacht, niets moog' ontbreeken.920
Charl.
Men zy zo schielyk niet. De zaak is van gewicht.
Klaar.
Dat 's raar! in myn zin is de zaak niet zwaar: maar licht.
Einde van het Tweede Bedryf |
|