De gedichten. Deel 4
(1760)–Pieter Langendijk– AuteursrechtvrijEerste tooneel.
Xantippe, Apelles.
Xantippe.
Apelles 'k wacht met ongeduld
Dat gy my morgen schildren zult.
Ik dien de kamer dan in tyds gereed te maaken.
Apelles.
Bezorg het vroeg; het dient voor 's middags af te raaken.
Xantippe.
'k Ben niet nieuwsgierig, neen, ô neen:
Maar zeg my tog: wie is Ismeen,
Die zo veel schatten gouds en kostelyke boeken
Heeft uitgedeeld? wat komt zy in Athene zoeken?
My dunkt ze is grooter dan ze zegt.
Ik bid u, dat gy me onderrecht.
| |
[pagina 78]
| |
Apelles.
Kunt gy wel zwygen?
Xantippe.
Ja.
Apelles.
Ik ook; en durf aan vrouwen
Die zo nieuwsgierig zyn, geen groot geheim vertrouwen.
Xantippe.
Ik zie haar altyd aan met schrik.
Zy ziet zo stuurs elk oogenblik
My in 't gezicht, dat ik met reden heb te vreezen,
Of ik wel lang voogdés van Sokrates zal weezen.
Apelles.
Ei! neem dan maar een kort besluit,
En dryf haar met uw' bezem uit.
Want gy behoeft van haar geen overlast te lyden.
Durft gy met dat geweer geen Amazoon bestryden?
Xantippe.
Neen: maar een lassen schilder wel.
Apelles.
Mevrouw, gy ziet wêer al te fel.
Ik vrees dat ik u nooit zal treffen naar het léven.
Als wy alleen zyn zal ik u geen aanstoot geeven,
Waardoor uw hartstocht gaande word.
Bedenk u eens: een uur is kort.
Zoud gy geen enkel uur bezadigd kunnen blyven?
Xantippe.
En waarom niet? als ik geen stof heb om te kyven
Ben ik zo zacht als eenig mensch.
Apelles.
'k Zal u dan schildren naar uw wensch.
| |
[pagina 79]
| |
Ik maak 'er staat op: maar gy moest my niet misleiden,
Een uur geduld....
Xantippe, uitbarstende in gramschap.
Een uur?....ik denk 'er uit te scheiden.
Gy zyt te filozoofs, te fyn.
Nu wil ik niet geschilderd zyn!
Bruij uit myne oogen, eer myn geest mogt gaande raaken,
Om met myn' nagels eens te schildren op uw' kaaken!
Apelles.
Uw schilderkunst staat my niet aan.
Daar komen menschen. Ik zal gaan.
| |
Tweede tooneel.
Aximander, Xantippe, Eufrozyne.
Aximander.
Mevrouw, ei zeg. Heb ik te hoopen of te vreezen?
Zult gy myn liefde nu nog langer tegen weezen?
Xantippe.
Gy zyt wat haastig, jonge heer:
Maar hoor wat ik van u begeer:
Gy moet Diogenes, die plaag van alle plaagen,
Op de eene of de andere wys uit onze buurt verjaagen.
En doet de vent u tegenstand,
Steek dan zyn ton maar in den brand.
Als gy dien babok hebt uit onze buurt gedréven,
Vraag dan nog ééns of ik myn dochter u zal geeven.
Aximander.
Mevrouw hoe durf ik dat bestaan?
De brand kon verder overslaan
| |
[pagina 80]
| |
Xantippe.
Spreek my niet tegen, zo wy vrienden zullen blyven.
Hoor, 'k zal u sterken met een aantal braave wyven,
Die ik 'er toe heb omgepraat
Om hem te dryven uit de straat.
'k Heb hem zo zwart gemaakt by 't vrouwvolk als een nikker.
Zy meencn dat hy in zyn ton speelt voor verklikker.
| |
Derde tooneel.
Aximander, Eufrozyne.
Aximander.
Myn lief hoe komt haar dit in 't hoofd?
Zy schynt van haar verstand beroofd.
Eufrozyne.
Ik zou Diogenes uit vriendschap liever vraagen,
Of hy genegen is voortaan wat zorg te draagen
Dat hy myn moeders gramschap myd'.
Ik weet dat gy bescheiden zyt.
Daar is hy zelf. Ik gaa, 'k laat u in vryheid spreeken.
| |
Vierde tooneel.
Diogenes, Aximander.
Aximander.
Men dreigt, Diogenes, uw ton in brand te steeken,
Zo gy niet uit de buurt verhuist.
Diogenes.
Daar ben ik weinig meê verkuist.
Aximander.
Het is van hooger hand den wyven aanbevólen.
| |
[pagina 81]
| |
Diogenes.
Ja praatjes voor de vaak. Uw zinnen zyn aan 't doolen.
Gy zyt verbysterd door de min.
Dat blaast Xantippe u mooglyk in.
Daar is geen twyffel aan. Zy zoekt my quyt te raaken.
Maar 'k ben door 't dreigen van dat wyf niet bang te maaken.
Zy kome eens stormen op myn vat:
'k Zal haar verwachten; zeg haar dat.
Maar vryer, zeg: wat quaad hebt gy zo jong bedréven
Dat gy uw vryheid aan een wyf moet overgeeven?
Kent gy den aart der juffer wel?
Vreest gy niet dat het booze vel,
Haar moeder, zo veel quaads zal zaaijen tusschen beiden,
Dat gy genoodzaakt zyt om van haar af te scheiden?
Aximander.
Neen, zy is van een zacht gemoed.
Het smert haar 't geen haar' moeder doet.
Zy houd gestaag de deugd van Sokrates voor oogen.
Diogenes.
ô Dwaaze jongeling! de min heeft u bedrógen.
De glans der schoonheid maakt u blind.
Zeg waar men goede vrouwen vind?
Aximander.
De gantsche waereld door, indien wy 't recht beschouwen,
Zyn goede en quaade mans, en goede en quaade vrouwen.
Dat lief, dat tedere geslacht,
't Welk om haar schoonheid word geacht,
Is ook met deugd begaafd, en waardig om te roemen.
Men zou in deeze stad ligt duizend juffers noemen,
Begaafd met deugden en verstand.
De helden van ons Griekenland
| |
[pagina 82]
| |
Zyn meerendeels gepaard met schoone en vroome jufsers.
Zo gy haar lastren wilt, doe dat by oude suffers:
Maar by geen eedlen jongen heer
Als ik, die haare deugd waardeer.
Verwaande filozoof, wat durft gy al verzinnen?
Breng u de liefde van uw' moeder eens te binnen.
Of is zy ook een teef geweest?
't Zou schynen aan uw hondschen geest
Dat gy geworpen zyt, en niet behoort by menschen:
ô Jonge filozoof, 'k zou u niet zotter wenschen:
Uw dwaaling houd u zo verblind,
Dat gy u niet in staat bevind,
Om 't vrouwelyk geslacht verdienden lof te geeven.
Diogenes.
Uw dwaasheid heeft haar tot den hemel toe verhéven:
Maar gy vergaapt u aan den schyn.
't Kan weezen dat 'er goede zyn.
Aximander.
't Kan weezen? 't is wel waar, verachter van de vrouwen.
Waarom bemint gy niet?
Diogenes.
Om dat ik niet wil trouwen:
Want of men 't doet of dat men 't laat
Zegt Sokrates, 't is altyd quaad.
De vryheid lykt my best.
Aximander.
Dan kan ik niet verliezen.
Is 't beide quaad, dan zal ik 't minste quaad verkiezen.
Want ik begryp, dat die 't niet doet,
Zeer ongevoelig weezen moet.
De man word om de vrouw, de vrouw om hem gebooren.
| |
[pagina 83]
| |
Hield deeze schikking op; het menschdom ging verlóren.
Diogenes.
Geluk dan in de slaaverny.
Gy hebt gelyk: maar 'k hou my vry.
De Grieksche jufferschap zal u haar gunst betoonen,
En in 't Olympiesch spel met groene lovren kroonen,
Wyl gy haar dus beschermen kon.
Trouw dan; al waar het voor myn ton.
'k Zal die, om uwentwil, met mirtfestoenen çieren:
Dewyl gy trouwen zult met een der schoonste dieren:
De dochter van myn Sokrates.
Aximander.
Daar komt hy zelf, Diogenes.
| |
Vyfde tooneel.
Sokrates, Diogenes, Aximander.
Sokrates.
'k Heb u verzocht, om zelfiet uit uw' mond te hooren.
Myn vriend, my quam met veel verwondering te vooren,
Dat gy Xantippe met uw stok
Gejaagd hebt in uw morsig hok.
Diogenes.
't Is waar. Dit is geschied; opdat ik haar zou leeren,
Gelyk 't haar plicht is, u, als man en huisvoogd te eeren.
Sokrates.
Moest dat met slagen juist geschiên?
Diogenes.
Ik was belust om eens te zien
Of ik dat booze vel den kop zou kunnen buigen,
| |
[pagina 84]
| |
En met de lessen van haar bezem overtuigen,
Dien ik haar eerst ontwrongen had.
Ja, 'k deed haar kruipen in myn vat.
Ik zag hoe gy van haar in 't aanzicht wierd gespógen;
Ja zelfs ontmanteld. Dit verwekte mededógen.
Ik deed haar luistren na de les
Van filozoof Diogenes.
Sokrates.
'k Verzoek u ernstig haar geen lessen meer te leeren.
Men kan de vrouwen door die middlen niet bekeeren.
Zie haar voor zwakke vaatjes aan.
Diogenes.
Dan moet m' 'er hoepeltjes omslaan;
Vooral indien men aan de gisting kan bemerken
Hoe 't vaatje barsten zou als 't vocht begon te werken.
Xantippe is al een mislyk vat,
Dat ligt kon barsten aan het nat.
Sokrates.
Gy deed my gantsch geen dienst. Hebt gy my hooren klaagen,
Dat ik onmachtig ben myn leed te kunnen draagen?
In plaats van hulp heeft uw geweld
Myn huis in rep en roer gesteld.
Ik hoop dat gy my nooit die vriendschap meer zult toonen.
Gy doet my dienst zo gy wat verder op wilt woonen.
Zo lang gy blyst in deeze straat,
Zal zy gedenken aan die smaad.
Diogenes.
Ja laat zy aan die smaad haar léven lang gedenken.
Bericht haar, dat ik haar vergiffenis zal schenken,
En als een eerlyk filozoof
Myn vriendschap en myn gunst beloof;
| |
[pagina 85]
| |
Mits, dat zy dan haar leed niet onbesuisd zal wreeken,
Door met een deel gespuis myn ton in brand te steeken.
Daar is zy.
| |
Zesde tooneel.
Diogenes, Xantippe, Sokrates.
Diogenes.
Hoe zyt gy gezind?
Ben ik uw vyand? of uw vrind?
't Staat in uw keur met my in vreede of twist te leeven.
Xantippe.
'k Ben dat gebruij al moe. 'k Zal 't u quansuis vergeeven;
Mits gy terstond uw ton verkruijt,
Eer hy in 't water word gebruid.
Diogenes.
'k Wil wel verhuizen: maar ik kan niet eer voor morgen.
'k Dien tyd te hebben om myn inboel te bezorgen.
Xantippe
Uw inboel!
Sokrates.
Zyt gy nu voldaan?
Xantippe.
Ja als hy morgen weg wil gaan.
| |
[pagina 86]
| |
Zevende tooneel.
Sokrates, Xantippe, Aximander, Eufrozyne.
Sokrates.
'k Heb na dien jongen heer vernomen by zyn vrinden.
't Is alles wel: maar 't is bezwaarlyk goed te vinden:
Zy zyn nog jong en onbedacht.
't Is nutter dat men nog wat wacht.
Men overweeg het wel. De zaak is zeer gewichtig.
Xantippe.
Gy spreekt als filozoof: die menschen zyn omzichtig.
Gy houd niet van de schielykheid.
Sokrates.
De jeugd word ligt door schyn misleid.
Xantippe.
Dat kan wel weezen, maar wat hebt gy meer te zeggen?
Sokrates.
Dat ik genegen ben om 't nader te overleggen.
Xantippe.
Wel om dat gy 't nog overlegt,
Zo denk, en houd het voor gezegd,
Dat ik, in spyt van u, terstond myn woord wil geeven.
Hoor, wyshoofd Sokrates, hier baat geen tegenstreeven;
'k Wil dat gy 't aanstonds toe zult staan,
En dat het huwlyk door zal gaan.
Sokrates.
Gy zyt wat haastig.
Xantippe.
Gy wat langsaam.
| |
[pagina 87]
| |
Sokrates.
Treed dan nader;
Myn kindren, veel geluks! ik stem het toe, als vader.
Xantippe.
Zo haastig? in één oogenblik?
Daar ben ik niet meê in myn schik.
De zaak is van gewicht. Ik moet het overleggen.
En denk, in spyt van u, in lang geen ja te zeggen.
Aximander.
Ach! moeder geef ons ook uw stem!
Uw woord heeft hier een groote klem.
'k Ben altoos tot uw dienst; zelf met gevaar van 't leeven.
Xantippe.
Myn heer, ik zal....'k zal niet....'k zal u myn dochter geeven.
Aximander.
ô Onverwacht geluk! wat vreugd!
ô Sokrates ik volg uw deugd!
Mevrouw 'k zal u voortaan als moeder achting draagen,
En poogen niets te doen het welk u zal mishaagen.
Aximander omhelst Eufrozyne.
En gy myn lieve hartvriendin,
Bevestig haast myn trouwe min,
Door in den tempel my uw rechterhand te geeven!
Eufrozyne.
Ik zal den hemel noch myn ouders tegenstreeven.
Na dat de twee gelieven hunne ouders omhelsd hebben, zegt
Sokrates.
Leeft lang in eendracht, liefde en rust.
Sokrates willende Xantippe omhelzen en geluk wenschen, stoot zy hem van haar af, zeggende,
| |
[pagina 88]
| |
Xantippe.
Bruij heen! 'k wil niet dat gy my kust.
Gaa kus uw Amazoon, uw boeken en uw pennen!
Gykent u zelv', en zult haar ook wel leeren kennen.
| |
Achtste tooneel.
Eufrozyne, Xantippe, Aximander.
Eufrozyne.
Ach moederlief! 'k zie dat gy schreijt.
Xantippe.
Och ja! ik schreij uit grimmigheid!
Ik plaag een ander, en ik voel my zelve plaagen!
Aan wien zal ik myn nood, dan u myn kindren, klaagen?
Waar Sokrates zo deugdzaam niet,
Dan zag ik 't eind van myn verdriet.
'k Ben grimmig! 'k ben jaloers, omdat ik moet aanschouwen
Dat hy gestreeld word om zyn wysheid van de vrouwen!
En welke vrouwen? 't fier geslacht,
Dat woest van aart na glorie tracht.
Ismene schynt quansuis de wysheid hier te zoeken;
Zy zit naast Sokrates te prevlen in de boeken,
En ziet den man zo vriendlyk aan,
Dat hier wat anders om moet gaan.
'k Vrees zo die wysheid eens ontaard in quaade luimen,
Dat ik met schimp en smaad het huis zal moeten ruimen.
Eufrozyne.
Ach! moederlief! geef my gehoor.
Gy stelt u zelv' het ergste voor.
De lust tot wysheid heeft haar tot de reis gedréven.
| |
[pagina 89]
| |
Xantippe.
Ik denk dat zy alleen zich herwaart heeft begeeven
Om iets, dat ieder is bekend!
En de amazoonen zyn gewend.
Haar koninkryk bestaat alleen uit strydbre vrouwen.
Zy reizen hier en ginds om heimelyk te trouwen.
De meisjes worden, naar haar wet,
De linker borsten afgezet,
Om in den kryg bequaam de boog te kunnen spannen.
De knechtjes zenden zy verminkt aan haare mannen.
Is dan myn vrees zo ongegrond,
Dat ze in een heimlyk minverbond,
Een wysgeerésje zoekt by Sokrates te teelen?
Zy komt hier niet vergeefs om schatten uit te deelen.
Eufrozyne.
Ach! moederlief, ik ben beschaamd!
Gy spreekt een taal die niet betaamt.
Zy zyn te hoog van geest om van de deugd te scheiden.
Xantippe.
Ach kind gy weet niet hoe de fynen ons misleiden!
Zy zal de vrouw zyn naar den geest,
En ik naar 't lichaam. 'k Ben een beest,
Een dier, een booze teef, zo als my word verwéten.
Uw vader, lieve kind, zal my gerust vergeeten.
Aximander.
De man is immers styf en oud.
Xantippe.
Hy word van my niet veel vertrouwd.
Ik denk om Myrtho nog.
Eufrozyne.
Waar word gy heen gedréven?
| |
[pagina 90]
| |
Daar drong de wet hem toe, in 't beste van zyn léven.
Xantippe.
Daar komt hy met zyn Pallas aan.
'k Wil haar niet fpreeken. Laat ons gaan.
| |
Negende tooneel.
Daría, Sokrates.
Daría.
ô Groote filozoof, ik moet u iets verklaaren.
Wanneer ik met myn stoet was uit myn ryk gevaaren,
En Artaxerxes voor den troon
Begroet had, als ik ben gewoon,
Uit liefde en eerbied voor myn' koninklyken broeder:
Darius Nothus zoon, geteeld by myne moeder;
Heb ik metéén aan hem ontdekt,
Hoe my de zucht tot wysheid trekt
Om in Athenen, u, ô Sokrates, te aanschouwen.
'k Begaf my op de reis, verzeld van weinig vrouwen.
Bedekkende myn naam en staat.
My kleedende in dit reisgewaad.
Ik denk myn sluijerkroon niet op het hoofd te draagen
Voor dat ik offren zal, naar 's konings welbehaagen,
Den ryken krygsbuit, dien ik won,
Wanneer de broedertwist begon:
Als Cyrus moeder, door de staatzucht aangedréven,
Door snoode muitery myn broeder stond na 't léven.
Maar eer ik herwaart my begaf,
Leide ik myn plicht te Delfos af,
Om aan den drievoet van Apolloos tempelkooren
't Orakel, op 't gebed der priesterschap, te hooren.
| |
[pagina 91]
| |
Heldin (dus wierd het my gemeld)
Vereenig met den wyssten held:
Dien, die zichzelven kent. Ik geef u te overleggen,
Hoogwyze Sokrates, wat deeze spreuk wil zeggen.
Sokrates.
Die spreuk, doorluchte koningin,
Begryp ik in een dubblen zin.
Men dient die Delfostaal te weegen en te wikken.
Daría.
Ik zal my naar den zin van dit Orakel schikken.
| |
Tiende tooneel.
Sokrates, alleen.
ô Hemel! dacht ik dat een vrouw
My door een vraag beproeven zou!
Is 't lust tot wysheid die haar herwaart heeft gedréven?
Wat antwoord zal ik best der koninginne geeven?
Wat vreemde liefde quelt haar geest!
Maar myne ziel het aldermeest!
Apolloos priesterschap, gy legt ons mooglyk laagen?
Zal ik u na den zin van dit orakel vraagen.
ô Hemel, die ons nooit misleid
Door list of dubbelzinnigheid!....
Gy hebt myn hart verlicht met meer dan zonneklaarheid.
Ik zal de orakeltaal uitleggen naar uw' waarheid,
En my bedienen van een les,
Betamelyk aan Sokrates;
Opdat die koningin, wier wysheid wy waardeeren,
| |
[pagina 92]
| |
Ook op zichzelven door de deugd moog' triumfeeren.
ô Liefde! daar myn ziel in blaakt.....
'k Zie dat Xantippe my genaakt.
| |
Elfde tooneel.
Xantippe, Sokrates.
Xantippe.
Myn heer! myn Sokrates! ik ben benieuwd te hooren
Of ik geheel en al uw liefde heb verloren,
Die gy my voormaals hebt getoond.
't Is waar. 'k Heb u somtyds gehoond:
Maar menigwerf getracht myn driften in te binden:
Doch't is vergeefsch geweest. 'k Weet nergens rust te vinden.
Maar 'k voel nu door de jaloezy,
Die my vervoert tot raazerny,
Dat ik u teêr bemin. Myn liefde is weêr aan 't blaaken,
En wil niet dat uw hart my iemant zoude ontschaaken.
Sokrates.
Zodat het eindlyk u behaagt
Dat gy my wederliefde draagt?
Toon my die liefde dan; op dat wy rust genieten.
'k Zal niets bestaan dat u met reden kan verdrieten.
Xantippe.
Maar zou die deftige Amazoon,
Die zo bekoorlyk is en schoon,
My van uw liefde door haar' wysheid niet berooven?
Sokrates
Weêrhoud u. Koom die drift, die jaloezy, te boven.
| |
[pagina 93]
| |
Xantippe.
Indien zy door arglistigheid
Het hart van Sokrates misleid,
Zal ik, hoe groot zy is, haar onverzoenlyk haaten,
En middlen zoeken om haar 't huis te doen verlaaten.
Ja schoon ze ons groote schatten deelt,
Heeft zy Xantippe lang verveeld.
Sokrates.
Draag uw voorzichtig om haar gramschap niet te ontstéken.
'k Bemin u teder, en ik zie uw' zielsgebréken
Voor vrouwelyke zwakheid aan.
| |
Twaalfde tooneel.
Thisbe en de Schatbewaarder beluisteren Xantippe en Sokrates.
Sokrates, Xantippe, Thisbe, Schatbewaarder.
Xantippe.
Dat heb ik meer van u verstaan.
Indien 't geveinsdheid zy, zult ge ongelukkig weezen!
Sokrates.
Leer, leer zachtmoedig zyn. Ach! leer den Hemel vreezen.
Xantippe.
Ja leer zachtmoedig zyn! wel wis!
'k Weet niet hoe dat te leeren is.
Sokrates.
Omhels de deugd, en toom ondeugende gedachten,
Dan leert de Hemel u al wat gy moet betrachten.
| |
[pagina 94]
| |
Xantippe, hem aanvliegende.
Ik ben u dankbaar voor die les.
'k Omhels myn lief! myn Sokrates!
Sokrates.
Laat los! gy wurgt....laat los!....wilt gy myn keel toenypen?
Xantippe.
Ik wil de liefde, die 'k u draag, u doen begrypen!
Thisbe, tegen den Schatbewaarder.
Vlieg toe! men help hem uit den nood.
Sokrates.
Xantippe uw liefde is al te groot!
Thisbe
Ontwyk haar, Sokrates; uw lyf is hier niet zeker.
| |
Dertiende tooneel.
Xantippe, Thisbe, de Schatbewaarder.
Thisbe.
Hoe zyt gy dus ontzind?
Xantippe.
Vraag dat dien echtverbreeker!
Thisbe
Ik raad u, maak hier geen misbaar.
Indien ik niet gekomen waar',
Had ge in uw raazerny hem ligt gebracht om 't léven.
Gy zyt beluisterd. 'k Weet al wat gy hebt bedréven,
En eisch voldoening, boos serpent!
Thisbe trekt het zwaerd.
Beef! beef! verwacht uw leevens end!
Xantippe.
Help! help! Minerva help! ach, neem my in uw'hoede!
| |
[pagina 95]
| |
Thisbe.
Neen zy zal Sokrates beschermen voor uw' woede!
ô Feeks! hoe komt gy dus ontzind?
Xantippe.
Ik merk dat hy Ismene mint!
Thisbe.
Voorzeker mint hy haar; en zy bemint hem weder.
Ik zeg nog meer, mevrouw, Ismene mint hem teder.
Een onuitspreekelyke vreugd
Geniet ze in 't spiegelen zyner deugd.
Ja, stond het in haar' macht, nooit zou zy wederkeeren
Na 't Amazoonsche ryk: maar hier de rust begeeren;
Doch ze is zo laag niet van gemoed
Dat zy onkuische liefde voed;
Ook is zy niet gezind uw huuwlyksband te breeken.
Een eedler minnedrift heeft haare ziel ontstéken.
'k Moet u verlaaten: 't is myn plicht
Dat ik haar aanstonds onderricht,
Wat hier is omgegaan. Ik zal hier wederkomen.
't Is nodig dat gy in bewaaring word genomen.
Heer Schatbewaarder, slaa wel acht
Dat zy niet vlucht. Houd scherpe wacht.
| |
Veertiende tooneel.
Xantippe, Schatbewaarder.
Xantippe.
Ach! kon ik aan myn drift den vollen teugel geeven,
Dan wierd al't vreemd gespuis myn wooning uitgedréven!
De Jaloezy verscheurt myn hart!
| |
[pagina 96]
| |
Ik word veracht, beschimpt, gesard,
En met het zwaerd gedreigd, ja, in myn huis gevangen!
Ach! niemant kreunt zich, welk een spyt! aan myn belangen!
ô Snoode medeminnaares!
Verleidster van myn Sokrates,
Hy word van u bemind, en hy bemint u weder.
Ja; 'k heb te veel verstaan, Ismene mint hem teder!
En ik ben machteloos dien hoon
Te wreeken op deeze Amazoon!
Eer ik de heerschappy zoude in myn huis verliezen
En haar na de oogen zien, zal ik den dood verkiezen!
Daar is zy....
| |
Vyftiende tooneel.
Daría, Xantippe, Sokrates, Thisbe, Schatbewaarder.
Xantippe, tegen Daria,
Is het u bericht?
Daría.
Zwyg!...Breng haar voort uit ons gezicht!
Xantippe
Ach! waarde Sokrates, wat zal my wedervaaren?
Daría.
Geleid haar na 't vertrek, daar gy haar kunt bewaaren.
| |
[pagina 97]
| |
Zestiende tooneel.
Daría, Sokrates.
Daría.
Vergeef ons dit, ô Sokrates.
't Is nodig, dat ik als voogdes
My aanstel in uw huis. Denk dat dit mogt geschieden.
Zy werd bewaard uit vrees dat zy ons mocht ontvlieden,
En in haar gramschap iets bestaan,
Het welk ons zou ter harte gaan.
Stel uw gerust. Men kan in huis zich nu vertrouwen.
Begin 't orakel my, indien 't u lust, te ontvouwen.
Sokrates.
Wel aan doorluchte koningin,
't Orakel houd niet anders in,
Dan, dat gy door de zucht tot wysheid aangedréven,
De deugd omhelzen moet, en volgen al uw léven.
Daría.
Maar let ter degen op den zin;
't Houd, dunkt my, nog iets naders in.
Sokrates.
Niets meerder, dan dat gy de wysheid moet beminnen,
Van een die machtig is zichzelven te overwinnen.
Daría.
Die overwinning heeft, zo 'k meen,
De groote Sokrates alleen.
Luid niet het antwoord van de orakelstem voordeezen,
Wanneer gevraagd wierd wie de wysste mensch mogt weezen.
De wysheid van Euripides
Streev' boven die van Sofokles:
| |
[pagina 98]
| |
Maar Sofroniskus zoon zal hooger zich verheffen,
En alle menschen ver in wysheid overtreffen.
Dus heeft de godspraak u verklaard
Voor d' allerwyssten mensch op aard.
Maar 't myne is niet zo klaar. Indien ik 't uit zou leggen,
Vergeef 't my Sokrates! zoude ik iets naders zeggen.
Let eens wat ons de godspraak meld:
Vereenig met den wyssten held:
Dien die zich zelven kent. Ik zou het dus verklaaren:
Dat wy, vereenigd voor de goden, moeten paaren.
Sokrates.
't Orakel heeft uw' geeft misleid,
Door deeze dubbelzinnigheid.
Bedenk u wel, vorstin; dan gaan wy saam verlóren.
Dat ongelukkig lot zy u noch my beschóren!
Daría.
Gelooft ge in Delfos godspraak niet?
Sokrates.
'k Weet dat daar veel bedrogs geschied.
't Orakel daar om hoog, dat wy alleen waardeeren,
Leert ons een liefde die in 't hart moet triumfeeren:
Geen wellust die de ziel bedriegt:
Maar liefde die ten Hemel vliegt.
De weelde, myn prinses, is voor de ziel verderflyk.
Myn ziel bemint uw ziel; zy beiden zyn onsterflyk,
En moeten rein ten Hemel gaan.
Daría.
'k Neem die vereeniging dan aan.
't Orakel dat gy spreekt, u ingestort van boven,
Wil ik veel liever dan de Delfostaal gelooven;
Waar door myn geest in twyfling viel.
| |
[pagina 99]
| |
Wy zyn vereenigd naar de ziel.
Ik volg de wysheid na, die me overtuigt van binnen.
Sokrates.
ô Groote koningin dan zult g' u zelv' verwinnen.
Daría.
'k Ben u, ô Sokrates, verplicht.
Gy hebt myn twyflend hart verlicht.
Ik voel een yvervuur in myn gemoed ontstéken,
Om in myn koninkryk de wysheid aan te queeken....
Maar 'k hoor daar iemant die ons stoort.
| |
Zeventiende tooneel.
Thisbe, Daría, Sokrates.
Thisbe.
't Is tyd dat gy Xantippe hoort.
Zy heeft u samen iets gewichtigs te openbaaren.
'k Heb haar geboeijd: maar ze is een weinig aan 't bedaaren.
Ze is aan de kamerdeur. Zy schreijt.
Daría.
Gaa, dat zy binnen werd' geleid.
| |
Achtiende tooneel.
Xantippe, Daría, Sokrates, Thisbe, de Schatbewaarder.
Xantippe.
Ik kom hier niet om u vergiffnis af te smeeken,
Maar om de banden van een huwelyk te breeken,
Dat my vervoert tot raazerny!
Ismene, ik geef de heerschappy,
| |
[pagina 100]
| |
In 't huis van Sokrates, aan u gewillig over.
'k Ontslaa hem van myn echt. Vleij, streel hem, en betover
Zyn' zinnen; want ik ben verheugd
Dat gy hem van het spoor der deugd,
Daar hy zyn roem op draagt, wist in uw net te trekken.
Xantippe zal niet meer u tot verhindring strekken.
Daría.
Neem haar de boeijen van de hand.
Xantippe.
'k Weet dat hy in uw liefde brand.
Gy kunt met hem gerust u oefnen in de boeken;
En na een wysheid, die ik ook gezocht heb, zoeken:
'k Meen in de boeken der natuur.
Uw leeslust staat Xantippe duur!
Laat my dan, Sokrates, de gunst van u verwerven,
Dewyl 't myn noodlot schynt dat ik van spyt moet sterven,
Dat, eer ik uit Athenen trek,
En al het volk ten spot verstrekk',
Van armoê niet vergaa. Indien ik u voordeezen
In 't bloeijen myner jeugd pleeg lief en waard te weezen;
Geef my, wel eer myn waarde man,
Myn aangebrachten bruidschat dan;
Opdat ik naar myn staat in ballingschap moog' leeven.
Stem in myn bede. Ik zal na Argos my begeeven.
Myn kind verzel my op de reis
Met Aximander. Dit 's myn eisch!
Daría.
Xantippe wees getroost. Ik zal maar weinig daagen
Verblyven in uw huis. Ik wil u niet verjaagen.
Uw argwaan plaagt u zelv' te grof.
| |
[pagina 101]
| |
Xantippe.
Neen, Sokrates, gun my verlof.
Geef my myn bruidschat, met myn brieven en juweelen;
Dan kunt g' uw amazoon gerust met wysheid streelen,
Terwyl zy al dat lieflyk zoet
U met schenkaziën vergoed.
Sokrates.
Bedenk u wel, Xantippe, eer gy my zult verlaaten.
Schoon ik wel reden heb om u te kunnen haaten,
Min ik u teêrder dan gy weet.
Uw opzet is my waarlyk leet.
Schikt dit de Hemel dat gy van ons af moet scheiden?
Hy kan 't ook schikken om u wederomte leiden.
Gaa dan na Argos met uw kind,
Ik weet dat gy het teder mint.
Ik zal aan u veel meer dan uwen bruidschat schenken.
Maar overwin uw drift. Gy kunt u nog bedenken.
Xantippe.
Neen, Sokrates, 'k heb my bedacht.
'k Word hier beschimpt, gesard, veracht;
Ontslaa my dan. Ik durf myn hartstocht niet vertrouwen.
'k Vertrek, eer ik iets doe, het welk my mogt berouwen.
Einde van het vierde Bedryf. |
|