Bericht.
De Gedichten van wylen P. Langendyk, welke dit vierde Deel uitmaaken, zyn die welke men meenden dat daartoe best geschikt waaren. Ik heb onder zyne naalatenschap nog wel eenige gevonden, maar 't scheen my dat de Dichter dezelve meer, by eene en andere gelegenheid, als ter vlucht, by een gebracht had, om zig en zyne vrinden, onder een praatje, te vermaaken, dan om ze in 't licht te geeven. Zyne verwaarloozing derzelve bewees dit.
Wat betreft zyne Jaardichten van Willem den Eersten, ik had die zekerlyk by dit Deel gevoegd, waare het Leeven van dien Doorluchtigen Vorst ten einde gebracht: maar dit niet verder als 't Ontzet van Leiden in den Jaare 1574 gekomen zynde, hebben eenige Liefhebbers en Kunstvrienden van Langendyk gemeend dat het best waare dezelve agter te laaten: anderen hebben my, met byna gelyk gezag, het tegendeel geraden; en, gelyk eene balans niet doorslaat dan door ongelyke zwaarte, zo ging en gaat het my in deezen.
Ik zal afwagten of de Liefhebbers my eenige aanmoediging daartoe geeven. Ik verlang niet my van iemants beurs meester te maaken, (ook is dit hier van te weinig aanbelang:) maar zo ik door myne Corespondenten in den Boekhandel verneeme dat men het meest gevoeglyk oordeele, dat ik, by wyze van aanhangsel op dit vierde Deel, deeze Jaarzangen laat volgen, ik zal gereed zyn om 'er een vry verbeterde uitgave van mede te deelen.
Ik had wel gehoopt veel vroeger en kort na het overlyden