De gedichten. Deel 4
(1760)–Pieter Langendijk[p. 3]origineel
| |
Den heere Gerrit Willem van Oosten de Bruin, rechtsgeleerde.Myn heer!
Door verscheide beweegredenen heb ik my veroorloofd dit vierde en laatste Deel van P. Langendyks Gedichten, Uw Ed. Optedraagen. Een omgang zoo vol blyken van toegenegenheid, en zoo veele jaaren onafgebroken, kon niet nalaaten eene waarachtige erkentenis in my op te wekken, en eene bereidheid om het openlyk te betuigen. Dan deeze beweegreden cischt maar een enkel woord, wyl dit te weeten alleen Uw Ed. en my aangaat. Eene andere zal my, by elk die het verwaardigd om 'er over te oordeelen, verdedigen: de naam naamlyk, van Langendyk, zoo ver hy het Karakter van Historieschryver aannam, is voor een groot deel uwer bescherminge bevolen. | |
[p. 4]origineel
| |
Te weeten (dat ik het met verlof van Uw Ed. verhaale!) De Wel Edele en Groot Achtbaare Heeren Burgemeesteren der Stad Haarlem, hadden den overleeden Dichter eene nieuwe beschryving onzer van ouds vermaarde Stad verzocht in 't licht te brengen: maar wyl het leeven van den beschryver eer dan zyne beschryving ten einde liep, scheen de hoop ter vervullinge van dat oogmerk droevig vervallen, en misschien waare alles verloren geweeft, indien niet, op het verplichtend verzoek dier Heeren, (wier uitstekenden yver voor de eere haarer Stad by elk dank hebbe!) Uw Ed. had goedgevonden dien arbeid op te vatten, en 'er met zo veel yver aan voorttevaaren als Uwe overige Letteroefeningen en 't gewigt Uwer zaaken toelieten. Dit doet onze hoope herleeven, en wy zyn verzekerd dat wy dat groote werk zullen voltooijd zien, op eene wyze die het my niet voegd te waardeeren.
Door zulk eene betrekking, heb ik my gevrymoedigd zo veel bescherming van Uw Ed. over deezen arbeid te verzoeken als Gy gaarne verleenen wilt, byzonder, aan alle Haarlemmers, die door Geleerdheid, Wetenschappen of nutte Kunsten zig vermaard maakten. | |
[p. 5]origineel
| |
Billyk, myn Heer, deeze onderneeming! De overleden Dichter stierf in de gevoelens van toegenegenheid omtrent my; zou ik dan het geene ik dagte dat zyn gedagtenis en nagelaten werk tot eere dienen kon, niet gaarne willen toebrengen?....Dit drong my in deezen; dit ook drong my om eenen zyner vorige beschermers te beweegen tot het beschryven van des Dichters leeven, agter deeze verzameling zyner verzen gevoegd.
Ik hoop van myn doen behoorlyk rekenschap te hebben gegeeven. Neem het aan, myn Heer, als een klein offer dier vrindlykheid welke ik meer verpligt ben. God, de altoos goede en ryke Zegenaar, zy met Uw Ed., Uwe Egtgenoote en Kinderen, welke ik alle, met de geenen die Uw Ed. lief en waard zyn, der aanbiddelyke Goedheid beveel.
Ik ben
myn heer!
UE D.W.D.
J. BOSCH. |
|