| |
| |
| |
Op het godtzalig sterven van den eerwaarden leeraar, in de bedieninge des Heiligen Euangeliums: Jan Claus;
In den heere ontslaapen, met eenen lieffelyken uitgang, te Amsterdam, in den ouderdom van 87 jaaren, 8 maanden, en 17 dagen. Aan zyne Weduwe, Kinderen en Kindeskinderen.
Godts Almacht die 't Heelal uit liefde schiep ten leven,
En 't Schepsel onderhoudt tot zyne heerlykheid,
Wil dat zyn groote naam op aarde werd verbreid,
Door't leevendmaakend woord, in 's menschen hart geschreven.
Dat Woord, geleken by een eeuwigduurend Licht,
't Welk aan de ziel de Wet des Heeren klaar laat leezen,
Het goede zegent, en het quaade straf doet vreezen,
Straalt eeuwig af van zyn Drieheilig aangezicht.
Het doemt de waereld, en al haar begeerlykheden,
Dat dal der ydelheid, en schaduw van den dood,
Vol strikken voor de ziel, die in haar angst en nood
Geen toevlucht vindt dan 't Licht, om op Godts spoor te treeden.
| |
| |
Wat is de heerschzucht? last. Wat aardsgeleerdheid? waan.
Wat rykdom? rook. Wat roem? een waterbel der dwaazen,
Een schynschoone Adamsvrucht, vol asch om weg te blaazen.
Al 't Aardtsch kan voor het Licht des Hemels niet bestaan!
Gelukkig is de ziel die uit den strik ontsprongen
Der Waereld, door dat Licht een weerglans geeft van deugd,
En dus op Aard geniet een voorsmaak van de vreugd,
Die onuitspreeklyk is voor Mensche- en Engletongen!
Dat eeuwig heilig Licht, der Serafynen Zon,
Bepaalt zich in geen huis, gebouwd met menschen handen,
't Wil op het borstgesteente Aärons niet meer branden:
Het bouwt zyn kerk in 't hart dat de ondeugd overwon.
Die held're vuurkolom der geestlyke Israelieten,
Had steets uw Vader, in des waerelds woesteny
Aandachtig in het oog, dus bleef zyn ziele vry,
Wanneer een Aardsche slang hem na de hiel wou schieten.
Van jongs af aan met melk der wysheid opgevoed,
Van zyn Gamaliels tot Godtsvrucht onderwezen,
Krachtdaadig aangespoord om 's Heeren wet te leezen,
Vond hy nochtans geen rust in zyn ontrust gemoed.
Hy onderzocht de Schrift, en pleegde raad met menschen:
Maar vond verwarring, en spitsvindigheid des breins,
Een duister slikkerlicht. Iets klaars, iets heerlyks, reins
En Hemelsch scheen zyn ziel dien tyd vergeefs te wenschen.
| |
| |
Maar eindlyk opent Godt door zyn Genadelicht
Hem de oogen, dat hy ziet in 't Heilige der heiligen
Dien trooster, die zyn ziel in rampen kon beveiligen,
Een ster der Wyzen, die hy steets hielt in 't gezicht.
Toen woeij een onweerbui van bitt're tegenspoeden
Vergeefs hem over 't hoofd, hy stond die stormen door.
Zyn voeten bleeven staan op Sions heilig spoor.
Godt heeft hem lief gehad, en wilde hem behoeden.
Vervolgd, bespot, versmaad, gedoemd tot slaaverny,
Gesmeeten op een schip met zyn geloofsgenooten,
En van de Britsche kust, uit vrees voor pest, gestooten,
Vond hy zich naâ een storm, in roovers handen vry;
En in den zachten schoot van Amsterdam ontfangen,
Heeft Godt door 't heilig Licht hem meer en meer bestraald,
En zyne ted're ziel met vaste spyze onthaald;
Dies loofde hy den Heer met innige gezangen.
Daar heeft hy Christus woord verkondigd, en getrouw
Tot aan zyn leevenseind, vol wysheid, geest en klaarheid,
Den Vroomen voorgelicht, door 't Licht der zuiv're waarheid,
Vol liefde; opdat hy elk door liefde trekken zou.
Tot dicht by d' ouderdom van acht en tachtig Jaaren
Behield hy zyn verstand, die vaerdigheid van geest,
Als of hy in den bloeij des leevens waar' geweest,
Wanneer hy 't heilig Woord des Heeren moest verklaaren.
| |
| |
ô Christelyke Ziel! toen ge yvrig in het werk
Des Heeren bezig waart, met bidden, krachtig spreeken,
En steene harten met den hamer Godts te breeken,
Begaf u 's lichaams kracht, al bleef de geest nog sterk.
Hoe zacht, hoe lieflyk, zyt g' ô gryze man, ontslaapen!
Gy laat een geur van deugd en hemelwysheid hier;
Al zyt gy spraakeloos, gy spreekt nog op 't papier,
Opdat wy ons aan geen vergangklykheid vergaapen.
Gy zyt geweest! maar leeft in 't ongeschapen Licht,
Daar om den troon des Lams, de heilige Ouderlingen
Het Haleluja met de Cherubinen zingen;
Zo rust de ziel nadat haar arbeid is verricht!
Juich dierbre Weduvrouw! juicht, Dochteren en Zoonen!
Hy is vereenigd met den Schepper zyner ziel;
Die heeft hem ondersteunt, toen 't sterflyk lichaam viel,
Om hem in Sion met de onsterflykheid te kroonen.
|
|