| |
| |
| |
Ter zilvere bruiloft Van den Eerwaardigen Heere, Harmanus Koster En Juffrouw Clasina Post, Gevierd op den Trouwdag van mynen Neeve Izaak van Westerkappel, Met hunne Dochter, Jongkvrouwe Maria Koster.
Roemwaarde liefde die uw' oorsprongk haalt van boven,
O zuivre hemelmaagd, die al Godts eng'len loven!
Spreij uw sneeuwwitte vleug'len uit;
Omarm den Bruidegom en Bruid
Gelyk gy eenen reeks van vyfentwintig jaaren
Hunne ouders hebt gedaan, in hun gezegend paaren;
Dan zal de wensch van onzen geest,
Op 't groen- en zilver bruiloftsfeest.
| |
| |
Niet als een losse wolk of lichte wind verdwynen:
Maar 's Hemels zon, de Deugd, dit dubbeld feest beschynen.
Myn Dichtkunst vind hier ruime stof,
In 't Zinnebeeld tot 's hemels lof
't Welk door de penningkunde in zilver is gedreeven.
Dit stuk is rond! en 't rond moet ons een denkbeeld geeven.
Hoe de onbegryp'lyke eeuwigheid
Begin noch eind heeft, zynde een ongeschapen weezen,
Dat alles schiep, en in zyn' schepsels geeft te leezen,
Dat al wat goed is uit hem vloeijt,
En door zyn woord, weest vruchtbaar, groeijt
Wat adem heeft en wascht; maar boven alle dingen
De man en vrouw, die zich op 't heerlykst zien omringen
In 't kunstig aardsche paradys,
Wanneer zy leeven hem ten pryz',
Tot dat ze in de eeuwigheid van 't ongeschapen Eden,
Daar alle volheid, is by 't Lam ter bruiloft treeden.
Op dee ze hoop tradt ge in 't begin.
O Koster, d'echten Tempel in,
Daar gy uw hart en hand door liefde hebt gegeeven
Aan uw Clasine, uw lief, uw hulp, uw tweede leeven,
Met wie gy voor- en tegenspoed,
Standvastig met een rein gemoed,
Tot op deez' bruiloftsdag in zegen hebt gedraagen,
Waar voor ge uw Heiland looft met alle uw lieve maagen.
Wy zien 't geloof, door hoop gesterkt
En hoe de hemelliefde werkt
| |
| |
In beidde harten, tot de waare deugd genegen;
Waardoor gy hoopen moogt, en wachten dat Godts zegen
Zich uitstrekke over 't jonge paar;
Opdat het bloeije jaar op jaar,
En vorst Jehova 's naam, in eene wolk te leezen,
Met dankbre harten werde in eeuwigheid geprezen:
Dan zy hunn' huuwlyks keten vast,
Die jaar op jaar een schakel wascht;
Dan groeije 't paar in liefde, als groene Dadelboomen,
Dien God den waschdom geeft aan klaare zegenstroomen;
Opdat hun huwelyk beklyv';
Dan breng de Duif een vreedeolyf
Geplukt in 't Paradys, voor U, en de Echtgenooten
Wiens huuwlyk in den naam des Hemels is gesloten:
Dan zullen ze als de Pronknaald staan,
Die door geen winden om kan slaan:
Maar, op de rots des heils gegrondvest, al de slaagen
Der waereldstormen met standvastigheid verdraagen.
O Bruidegom! ô lieve Bruid!
Maria, Kosters waarde spruit,
Deez' zegenryke min gepaard met reine zeden,
Geeve u een voorsmaak van de liefde in 't zalig Eden!
Gelukkig is hy die vernoegd
Zich naar de wil des Hemels voegt;
Gelyk de Penning ons een denkbeeld schynt te geeven,
Door 't bouwgereedschap, nut tot onderhout van 't leeven
Sins 't vruchtbaar aardryk distels gaf
Door's Hemels vloek, tot Adams straf,
| |
| |
Die na den val in 't zweet des aanschyns 't brood moest eeten,
En zyn verl ide Bruid, ontroerd in haar geweeten
Door 's Hemels gramme Majesteit,
Naa dat de slang haar had verleid,
De straf moest ondergaan der bittre smerte in 't baaren;
Doch om dit Penningwerk iets nader te verklaaren:
't Verbeeld door kunst den man en vrouw
Die door de zuivre liefde en trouw
De vruchten van hunn' echt met dankbaarheid genieten,
En hunne telgen uit den akker op zien schieten:
Een vrucht die 't deftig Paar geniet,
Dat aan deez' disch Vier Spruiten ziet
Met Melk van deugd gevoed; dien Moeder, als met wieken,
Gedekt heeft voor gevaar, gelyk de Klokhen 't Kieken.
Dus hebt g' uw kindren onderstut,
En ook tot uwen naastens nut
Eerwaarde Koster u in't leerraars ampt gequeten,
En 't zaad des hemels in den akker van 't geweten,
Getrouw en yverig gezaaijd,
Waardoor gy ryke vruchten maaijt
Van hemelzegening met mannadauw bedropen,
Die door al 's waerelds schat, hoe groot, niet zyn te koopen;
Zodat gy duidlyk onder vind
Hoe 's hemels liefde 't al verwint;
Ja felle leeuwen temt, hoe scherp van klaauw en tanden.
Blyf lang, Eerwaarde man, in 't vuur des yvers branden!
Lang vloeije uit uwen wyzen mond
Den honig van het Nieuw Verbond,
| |
| |
Tot stichting der Gemeente, en voedsel van de zielen;
Dan zal de vyand nooit het geen gy zaaijt vernielen;
Dan maaijt gy vruchten door uw trouw,
En geestelyken akkerbouw,
Die tot een offerhand des Allerhoogsten strekken;
Die u, naar onzen wensch, uw leevenstyd wil rekken;
Opdat gy met uw Post, vol vreugd,
Maria door de liefde en deugd
Veel jaaren lang ziet met haar Westerkappel bloeijen,
En alle uw spruiten door de zuivre Godtsvrucht groeijen,
Eendrachtig, vry van ongeval,
In Haerlems cierlyk zoetendal,
Tot gy uw' stemmen, door Godts gunst, hier na, zult meng'len
Op 's Hemels Bruiloftsdisch, in 't Paradys der Eng'len.
|
|