De gedichten. Deel 3
(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Galatea, stroomzang, terbruiloft van den heere Pieter de Wolff Pietersz. en mejuffer Ursula van Mekeren.MEnimfen van het Y, en Heeregragt Godinnen,
Laat ons den Bruiloftstoon in uwe buurt beginnen,
Nu Galatea paart, die schoone Vlietgodin,
Met Reinhart, de eedle Knaap, getroffen door haar min;
Met Reinhart! die verheugd langs de aangenaame beeken,
De lieve Nimf nu vry van zyne min mag spreeken!
Het klappend kusje vliegt van 't Y naar Spaarens boord,
En word op Meerenberg en Ouderhoek gehoord.
Menimfen van het Y, en Heeregragt Godinnen,
Vlecht Bloemfestoenen, nu de Bruiloft zal beginnen!
De moeder van de min leidt zelf den Rei ten dans,
En kroont het heilryk Paar met Hymens Bruilofskrans;
| |
[pagina 295]
| |
Want deez' volmaakte Trouw, in 's Hemels gunst gesloten,
Wordt met een vollen stroom van Nektar overgoten.
Indien deGa naar voetnoot(*) Goesche Zwaan, die door den Ystroom zwom,
Toen Peleus op de koets der schoone Thetis klom,
Op deezen bruilofts-disch haar dichtstem mogt verheffen,
Hoe zou dat heilig lied de tedre harten treffen?
Myn laage Visschers fluit klinkt met beschroomden toon,
En zingt met diep ontzag voor 't hoog banket der Goôn.
Waar is de Visschers buurt? waar zyn de houte wallen
Van 't stedeke Amsteldam? wel eer ten prooij gevallen
Van 't woedend Kenn'merland? is niet haar kleene poort
In vuur en vlam gezet, door Floris droeven moord,
ToenGa naar voetnoot(†) Gysbregt voor 's Lands recht met Velzen aangespannen,
In ballingschap moest gaan, gehaat van hoftyrannen.
Armhartig Visschertje, waar bleef uw kleine boot?
Na gy met vrouw en kind dien fellen brand ontvlood,
En in den naaren nacht op d' Ystroom om moest zwerven,
Of om de schraale kost niet voor 't gezin te derven
Verlof kreegt om uw net te werpen in den stroom.
Al deeze tegenspoed schynt nu voor elk een droom.
De hemel, die de deugd verheft met zegenkroonen,
Heeft wonderbaar zyn macht aan d' Amstel willen toonen:
De plaats eens Visschers, die de kost won met zyn net,
Is nu met heeren, die als vorsten zyn, bezet;
Voor hutten daar 't Gezin in Armoê plag te spyzen,
Staan nu gebouwen, die tot aan den Hemel ryzen;
| |
[pagina 296]
| |
't Bouwvallig Kerkje is verbroken door den tyd
En groote tempels voor de Godtheid ingewyd;
De Maagd van Amsteldam omarmt de vreemdelingen,
En kan de dwinglandy met Zeekasteelen dwingen,
Die op hunn' vleugels door den ruimen Oceaan
Gedreeven van den wind, en vol en zoet gelaân,
Den schat van Oost en West in haare muuren haalen,
Waar door de Nazaat nu in Prinselyke zaalen
De Bruilofts tafel dekt; gelyk dit deftig Paar.
ô Wondere ommekeer van ruim vierhondert Jaâr!
Menimfen van het Y en Heeregragt Godinnen,
Helpt Vrouw Minnervaas kroost den bruiloftsdans beginnen,
Terwyl de Bruidegom zyn Galatea kust,
En op het tafelbedde aan haare zyde rust.
Men zegt dat Pallas zelf, beschermster van Athenen
Verzeld van God Merkuur, aan d' Amstel is verschenen,
Daar hy de lieve Jeugd met vlyt heeft ingeplant,
De zucht tot koopmanschap, de stut van 't Vaderland.
Minerve boven al heeft hen den geest gegeeven,
Om edel bloemcieraat in zyde en goud te weeven,
Zo konstig geschakeerd, als of Glyceraas geest,
Die bloempjes uit den hof der schoone Flora leest,
Haar schikte om op een borst vol zuivre minnevonken,
Als die van Galate, voor 't Echtaltaar te pronken;
Wiens wakk're Bruidegom door vrouw Minervaas gunst
Den Zyden handel queekt, en strekt haar eedle kunst
Tot steun en luister, op het spoor der achtb're Maagen,
Wiens naamen door de Faam zyn aan 't gesternt gedraagen.
| |
[pagina 297]
| |
Den Duitscher, Brit en Frank, den Spanjaard, Zweed en Deen,
Den schrandren Itaaljaan, noch Portugees alleen
Is hunnen naam bekend; die is alom te vinden
Waar Amstels Koopvloot vliegt op twee-en-dertig winden.
'k Weet dat Verzailles zelf, hoe zoet op eigen lof,
Vorstinnen heeft gekleed in ryk en çierlyk stof
Aan d' Amstelstroom gereed, waar door haar Stadt mag roemen,
Dat zy Lions braveert in schikking van de bloemen,
En 't zegenryk Geslacht, dat deeze Bruiloft viert,
Daar door een roem ontfangt die hunnen naam verçiert.
Menimfen van het Y, en HeeregragtGodinnen,
Helpt Vrouw Minervaas kroost een Bruidstapyt beginnen.
Verciert den breeden rand met bloemen van de min,
En brengt de schoone Bruid en Bruidegom daar in,
Daar ze aan den Spaaren stroom, in stilte neêrgezeten,
De zorgen van de Stadt en 't Koopgewoel vergeeten,
En keuz'len in het groen van zoete Minnery;
Daar kusjes zonder erg, vol goden lekkerny,
De Blanke Galate in liefde doen ontfonken;
Want liefde word gestaag door kusjes ingedronken,
Zy is het Ambrozyn dat zuivre harte voedt,
En queekt het minnevuur in Reinharts rein gemoed.
Verbeeldt dan Meerenberg met bloemfestoen behangen,
Daar Galatea van de Landjeugd wordt ontfangen,
En Doris uit het Meer een net vol Visschen trekt,
Terwyl men onder 't groen de ryke tafel dekt,
Om al de Maagdenrei en Visschertjes te onthaalen.
Laat daar de Hemelstoet der Liefde nederdaalen,
| |
[pagina 298]
| |
Terwyl de Stroompoëet voor Bruidegom en Bruid,
Den lof van Reinhart speelt op zyne Visschers fluit.
Menimfen van het Y en HeeregragtGodinnen,
Laat ons den Zegenwensch voor 't deftig Paar beginnen,
Roemwaarde Reinhart leef met uwe zielsvriendin,
Smaak met uw Galate vol vreugd het zoet der min.
Leef met uw tweede ziel, die 's Hemels zegeningen,
't Zy dat zy waaken of slaape, aan uwe zyde omringen.
Slyt, overschoone Bruid, met Reinhart uwe jeugd,
In vreede en voorspoed; leef beroemd door liefde en deugd,
Gelyk uw Ouders, en uw Maagschap aan weêrzyden.
Daar liefde en eendracht zyn, beleeft men gulde tyden.
Geniet de Goudeeuw door een welvernoegd gemoed.
En zo gy Spruiten queekt, dat dien nooit overvloed
Van deugd ontbreken, en van u die zorg erlangen,
Die gy, zo teder, van uwe Ouders hebt ontfangen;
Dan blyft uw naam alom gezegend aan het Y;
Zo strekt gy tot een stut van Pallas Redery;
Zo maak de Hemel u ('t best dat wy kunnen wenschen)
Hier namaals Engelen van sterffelyke menschen.
Vereenigd in Amsterdam den 24 van Wynmaand, 1730. |
|