| |
| |
| |
Liefwaarde, veldzang, ter bruilofte van den heere Pieter Teyler van der Hulst, en mejuffrouwe Helena Wynands Verschaave.
A an Spaarens frisschen stroom, die menig schoon verschiet,
Vol hoven, wei en duin, langs zyne boorden ziet,
Lag zanger op het dons van zachte lentebloemen,
Om met het dunne riet Liefwaardes min te roemen;
Liefwaarde, een nimf zo schoon als zuiver van gemoed,
Die Kunstliefs jeugdig hart in liefde blaaken doet.
De nimf van 't Spaaren helpt den blyden Veldman zingen,
Terwyl de zwaanen, die zich baaden, haar omringen.
| |
| |
| |
Zanger.
De lieve Lente staat gereed,
Om met een bloemryk bruiloftskleed
Het Aardryk te overdekken,
Terwyl men 't pluimgediert vol min ziet trekkebekken.
De Lenteleeuwrik vliegt vooruit
Nâ 's Hemels boog, met zoet geluid,
Om 't morgenlicht te loven;
Gelyk de Dankbaarheid van Kunstlief vliegt nâ boven.
| |
Spaarennimf.
Wy vlechten onder uwen galm
Van bruiloftsvreugd, de maagdepalm
Om Kunstlief en zyn Bruid te strooijen en vercieren.
Of is hun onbesproken deugd
In d' opgang hunner lentejeugd,
Is zy hunne Amarant? wat eischt men dan meer bloemen.
| |
Zanger.
De palm die in het bar saaizoen
Haar glans behoudt en edel groen,
Verbeeldt de vreugd van 't leeven,
Die aan het deugdryk Paar wordt onverwelkt gegeeven.
| |
| |
Zo munten Bruidegom en Bruid
Aan 't Spaaren en den Ystroom uit;
Zo zal hun liefde bloeijen
En met gezegend groen door vier saaizoenen groeijen.
| |
Spaarennimf.
Ik zal dit groen, dat nooit vergaat,
In eenen korf van zilverdraad
Aan 't minnewichtje geeven,
Om daar bekoorlykheên en kusjes door te weeven;
Daar zal de Heeregracht-godin,
Verheugd om haar Liefwaardes min,
Het deugdryk Paar mê kroonen,
In 't vrolyk Bruiloftshuis, daar Liefde en Eendracht woonen.
| |
Zanger.
ô Bruiloftsdag, hoe zoet, hoe bly!
Sluit gy een ring van 't Jaargety!
Dat Kunstliefs leevenszon eerst oprees aan het Spaaren!
Ik hoor deez' blyde bruiloftsgalm:
‘Bindt Kunstlief vast met maagdepalm,
En rys van groene linden;
Neen! laat de Liefde zelf hem in haar tempel binden.
| |
| |
| |
Spaarennimf.
Zy zingt aan Amstels zilv'ren vliet
Zyn Jaarty, met dit zegenlied,
Nu ze in een kring van straalen,
En dunne wolkjes, koomt op 't vrolyk aardryk daalen.
| |
Jaarzang.
Stemme: Als 't begint.
De liefde.
Wy zullen Kunstliefs Jaardag vieren,
Men vlecht voor hem een kroon,
Zyn zuiv're deugd ten loon,
Van Hemelsche Amarant, en mirten en laurieren.
ô Zuivre Hemeldeugd, daal neder!
En zit aan 's Bruigoms zy!
Gy hebt hem steets bemint, en hy bemint u weder.
| |
| |
Hoe zal zyn hart in vreugd ontfonken!
Ik heb de schoonste maagd,
Daar de Amstel roem op draagt,
Op zynen Jaardag hem in 's Hemels gunst geschonken.
De Spaarenstroom en Amstel zingen:
Leef lang, o heilryk Paar!
En de eedle deugden steets uw ryken disch omringen.
Dan zullen uwe braave vaderen
Met wysheid, eer en deugd
Geleidden, tot hunn' vreugd,
Den Jaarelykschen disch der lieve kind'ren naderen.
Minerva zal uw ryken handel,
Doen vliegen, met de faam van uwen vroomen wandel.
| |
| |
| |
Zanger.
Op zulk een zegenryk geluid.
Treedt Kunstlief met zyn schoone Bruid
Dies juicht het scheepryk Y, en kust het vrolyk Spaaren.
| |
Spaarennimf.
Dan streef ik met myn maagdestoet
Door mynen kristallynen vloed,
Wiens glansryk aanschyn tart de blankheid van Dione.
| |
Zanger.
Dan juichen bosch en duin, en stroom!
Dan weêrgalmt de Echo: wellekoom,
In Haerlems bruilofszaalen,
Dien 's hemels zegenzon beschynt met held're straalen.
| |
Spaarennimf.
Zo loven wy uw zuiv're min,
Liefwaarde, Kunstliefs hartvriendin;
Zo moet uw liefde bloeijen,
En haast een lentespruit uit uwen stamboom groeijen.
Vereenigd in Amsterdam den 25van Lentemaand 1726.
| |
[pagina t.o. 260]
[p. t.o. 260] | |
|
|