De gedichten. Deel 3(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Ter bruilofte Van den Eerwaardigen en Geleerden Heer Johannes Bremer, en jongkvrouw Katharina van der Hoeff. Roemryke Bruiloftsdisch, daar de onbesmette deugd Zich paart met waare vreugd! Roemryke Bruiloftsdisch, daar ouderen en vrinden Een waar genoegen vinden! Roemryke Bruiloftsdisch, met bloemen overspreid Van liefde en destigheid! Gy wekt myn doffen geest tot blyde minnetoonen, Om 't waardig hoofd te kroonen, Dat Salems kerk een kroon van eed'ler palmen schonk, Die als gesternte blonk, Wanneer de Wysheid, uit de Godtgewyde bladeren, Hem leerde 't Manna gaderen, [pagina 243] [p. 243] Dat in den dageraad op 's menschen dorre ziel, Tot voedsel, neder viel. Toen heeft hem Sions bruid, door haar Gamaliëllen, Een kroon op 't hoofd zien stellen Van Godtgewyden palm, die op haar bergen wascht; Gelyk een Herder past Die zyne lamm'ren leidt door altyd vruchtb're streeken, By Libans klaare beeken; Gekoesterd door een straal van de ongeschapen Zon; Gedrenkt in 's Hemels bron; Gereinigd, zo sneeuwit als Serafyne vederen; Zo blinkende als de klederen Der Hemelboden, die gedaald van lieverlee, ‘Godt de eere, en de Aarde vrêe Toezongen op het veld, daar Judaas herd'ren lagen, Die 't wondren wonder zagen. Schenkt Salems dochter hem een kroon van die waardy? Dan zwyg de' Poëzy, Of strekke een nagalm van den zang der Hemelkooren, Die aan den disch behooren, Daar de eedle Rei der Deugd den Bruidegom en Bruid In éénen ring besluit. ô Vreede! ô Liefde! ô Trouw! ô zuiv're Hemellooten! Die hier als speelgenooten De Bruiloftsvreugd vervult, blyft eeuwig by dit Paar, En hoedt het voor gevaar! ô Vreede! ô Liefde! ô Trouw! o zuiv're Hemellingen! Bewoonsters van de kringen [pagina 244] [p. 244] Om 't punt der eeuwigheid! strooijt voor de lieve Bruid Uw hemelroozen uit! ô Vreede! ô liefde! ô trouw! ô zusters van de Kooren Der Englen! stort den Hooren Van Hemelbloemen uit! çiert 's Bruigoms Herderstaf, Die Salems Bruid hem gaf; Hy zal die bloemen met zyn ted're kusjes mengelen, En tot een Echtkrans strengelen. Met zulk een Echtkroon zal de lieve Katharyn, Zyn schoone, schooner zyn. Dan zal het braaf geslacht zyn ted're min waardeeren; Hun minnen, minnen leeren, En 't gryze Spaaren met den Rynstroom hunne jeugd Zien spieg'len in hunn' deugd; Een deugd die Bremer en Kathryne zal vercieren Met palmen en lauwrieren, Die onverwelklyk zyn, daar de adem Godts op zweeft: Die allen zegen geeft. Vereenigd in Haerlem, den 20 Jannuary, 1726. Vorige Volgende