De gedichten. Deel 3(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina III] [p. III] Aan de heeren Pieter Teyler van der Hulst, en Willem Kops Philipsz. Beminnaars van de beschaafde letteren, de dichtkunst, en alle nutte kunsten en weetenschappen. Klinkdicht. Wien zou myn Zangeres haar' Mengeldichten wyden, Die zy gezongen heeft aan Sparens groenen boord, Dan Kunstbeminnaars, dien het pit en merg bekoort, Der letterwysheid, zo van de oude als nieuwe tyden? [pagina IV] [p. IV] Wier keurig oordeel, vry van vitten en benyden, De taal der Duitsche, Britsche, en Fransche geesten hoort, Wen zy van Hemelsch vuur verrukt en aangespoord, Met wapens van 't vernuft om Lauwerkroonen stryden. Myn tedre Zangeres die in dien stryd dorst gaan, En slegts den naam verworf dat zy het heeft bestaan, Kon niets dan Bloemgewas, in plaats van Lauwren leezen. Zy, uwer Vriendschap, meer dan zy vermag, verplicht, Brengt, onder uwen Naam, die bloemen in het licht; Zo ze onverwelkbaar zyn, zult gy onsterflyk weezen. Vorige Volgende