De gedichten. Deel 2(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 490] [p. 490] Op de zederyke Zinnebeelden der Tonge, Van den heere Mr. Mattheus Brouerius van Niedek. ô Tong, slaavin van 's menschen wil, Geheim ontdekster van de zinnen, Loftuitster, laakster, albedil, Verachtens waard, en waard te minnen, ô Edel lidt! steeds onvermoeijd, Waar over gif of honig vloeijt. Tans zyt gy in uwe eigenschap Door een geleerde pen beschreven, Die, door haar vlyt in weetenschap, In taal, en oudheid is bedreven; Die Themis en Apollo eert, En elk door gulde spreuken leert; Die op het spoor der waare deugd De quaade tochten leert bedwingen, Ten nut van de ouderdom en jeugd. Dat heet gedrochten te bespringen, Dat is, gelyk een strydbaar held, Den grooten Python neêrgeveld. Zo ziet Brouerius zyn werk, In goud geprent, op Pindus blinken, Terwyl zyn roem, den nyd te sterk, Dus zal in ieders ooren klinken: De nektar vloeijde van de tong, Die waare deugd en ondeugd zong. Vorige Volgende