De gedichten. Deel 2(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 485] [p. 485] Op het huwelyk van monsieur Gysbert Stenvoort, en myne nichte Jakomina Nieuwenhuis. 'k Zie u, myn lieve Nicht, in 't bloeijen van uw jaaren, Uit zuivre liefde paaren, Met eenen bruidegom, die op het spoor der deugd Het maagschap strekt ten vreugd; Hy spiegelt zich in 't licht van uwe vriendlyke oogen, Door zuiv're min bewogen, Terwyl gy hem omhelst, uit ongeveinsde min, Gelyk zyn hartvriendin. Gezegend zy de dag, waar op ge aan wederzyden U t'zamen moogt verblyden, Dat gy uw Vader ziet aan deezen bruiloftsdisch, Die vol vernoegen is; Uw Vader niet alleen maar Zusteren en Magen, Die uwe trouw behaagen, ô Liefde! schoone bloem! uit Godts genadebron Besproeijt op Libanon! [pagina 486] [p. 486] ô Liefde die 't heelal in minne doet ontvonken, Hier, van omhoog, geschonken, Hoe wonderbaar schiet gy uw schoone straalen uit Op bruidegom en bruid, Die wederzyds den echt in 's hemels gunst beginnen, En door de deugd beminnen. Hier ziet men hoe de trouw van Gode word geschikt, Die alles weegt en wikt; Die 's menschen harte kent, en innige gepeinzen, Voor wien men niet kan veinzen, Die d'Echt heeft ingestelt in 't aardsche Paradys, Zyn grooten naam ten pryz'; Die heeft, ô bruidegom, uw lief tot min bewogen, En bragt haar voor uwe oogen. Dat Overyssel vry aan u dat zoet benyd', Gy wint haar door uw vlyt; Gy zult door naerstigheid van d'avond tot den morgen Voor haaren welstand zorgen, Zo strekt haar Vader tot een steun van 't huisgezin, Door rykelyk gewin. Niets kan zyn vlyt en zucht tot koopmanschap verhinderen, Ten nut van vrouw en kinderen. De lynwaathandel heeft hem niet alleen gevoed Maar gaf hem overvloed. Zo zult ge op moeders spoor, ô Jakomina leeven, En blyk van deugden geeven; Uw moeder die u mint, en met een teêr gemoed Vol liefdê heeft gevoed; Die tot uws vaders vreugd van haare jonge dagen Gestaag heeft zorg gedraagen Tot welstand van haar huis, met wys en kloek beleid, Vol deugd, en naerstigheid. [pagina 487] [p. 487] Zo gaan de vruchten van hunn' arbeid niet verlooren; Zo helpt ge uw uitverkooren Den zegen van omhoog verwerven, door de deugd, In d'opgang uwer jeugd. Laat dan de bitfe nyd op zulken zegen smaalen, De deugd zal zegenpraalen, Die schoon ze in 't midden mogt van haar benyders staan, Nooit zal ten onder gaan. En die, schoon haar somtyds de tegenspoed mogt drukken, Zich nooit van 't spoor laat rukken: Want voorspoed is geen erf noch is in 's menschen macht, Hoe zeer men daar naâ tracht. Zo vind gy op deez' dag met zo veel lieve maagen Een dubble stof tot klaagen; Dewyl, ô Stenvoort, u uw zuster is ontrukt, Het welk uw vreugd verdrukt: Maar wyl het wysheid is zich naar Godts wil te voegen, Past ons het vergenoegen: Zyn goedheid geeft die maagd in heerelyken stand 't Zoet van 't beloofde land, Waarin gy namaals moet met haar in vreugde leeven, Als Cherubinnen zweeven, En zitten eeuwiglyk aan 's hemels bruiloftsdisch, Daar alle volheid is. Vorige Volgende