Voorbericht.
Korts quam myn spel genaamd het Wederzyds Huwelyksbedrog ten tweedemaal in 't licht, van veele drukfeilen gezuiverd. Boven al zyn de geslachten der naamwoorden naauwkeuriger waargenomen, het welk men in deezen derden druk meede zo zal vinden. Indien 'er evenwel hier of daar iets mochte mis gezien zyn, verzoek ik den Lezer het zelve te verbéteren. Ik tel my niet onder die Dichters welke waanen dat men hunne vaerzen voor orakels moet houden, als quamenze uit den drievoet van Apol; neen ik hoor gaern het oordeel van alle kunstkenners. Maar hoe schaars zyn die heden te vinden! Zwermen van Vaerzemaakers, die met een ydel gesnor, en woorden van een' halven vaam den zangberg verveelen, komen genoeg te voorschyn, en vertoonen de waereld wat ze zyn, naamelyk zotten. Vitters die de zaaken over 't hoofd zien, en aan de woorden knabbelen zyn 'er ook geen gebrek; maar mannen die der Nederduitsche taal kundig, de tooneeldichtkunst zelf luister by zetten, zyn 'er, helaas! weinig over. Boven al schynt het blyspél den geest te geeven, verdrukt door een menigte historiespelen, weinig dienende tot verbétering der zeden, 't welk de grootste eigenschap is, die het tooneel luister byzet. Hoe weinig dichters trachten het voetspoor van de voortreffelyke mannen naa te volgen, die de gierigaarts, verwaanden, zotte doktooren, beursschraapende Advokaaten, jaloersche knorrepotten, schynheilige bedriegers, losse minnaars, en minnaressen, koppige dwarsdryfsters, zwetsende pofhanzen, doorslepen vleyers, domme boeren, geestige knechts, nydige buurlieden, raazende geleerden, malle poeëten, en meer andere eigenschappen, zo leevendig ten tooneele gevoerd hebben, dat hunne naam lang door de nakomelingen zal geroemd worden. Sommige
willen Vrankryk de eere toeschryven dat Moliére ons eerst de oogen geopent heeft, in 't verbeelden van de aartgebreken der menschen: maar zy zyn verdoold; Holland heeft den roem dat de do rluchtige Drost, Pieter Kornelisz: Hoosd een spel van dat slag dichtte; naamelyk: Warenar met de pot, en de