De gedichten. Deel 2(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Don Quichot op de bruiloft van Kamácho. Blyspél. [pagina 59] [p. 59] Aan de heeren Hendrik Haak, H: Z. en Mr. Everhard Kraeivanger. Ik offer u, ô waarde vrinden, Den vroomen Ridder Don Quichot, Die zich iets groots durfde onderwinden: Maar voor zyn' daaden wierdt bespot, Van volk dat hy niet wys kon maaken, Dat Amadis, en Palmeryn En honderd Romanike snaaken, Geen leugens, maar vol waarheids zyn. Ik voer hem hier ten schouwtooneele: Opdat hy met zyn zotterny Voor and'ren (zyns gelyken) speele, Dat alle waan maar zotheid zy; Hoe al des waerelds schoone dingen Maar by verbeeldingen bestaan, En even als 't geluid na 't zingen, In wind en lucht terstond vergaan. Wie kan den luister bet vergrooten Van myn geringe Poëzy; Als gy, die t'zaam als kunstgenooten Dus lang de Wiskunst aan het Y [pagina 60] [p. 60] Geoeffend hebt, en ingezogen; Daar één van u my dikmaal hiel, Door schoone maatzang opgetogen, Die al wie kunst bemint beviel: Dies hoop ik zal 't u niet mishaagen, Dat ik, ô Minnaars van de kunst, Dit Blyspél aan u op durf draagen Tot dankbaarheid, voor al uw gunst. Ued. Dienstbereide Dienaar en Vriend P. Langendyk. Vorige Volgende