| |
| |
| |
Voorbericht.
Veele Liefhebbers der tooneelpoêzy verwonderen zich, dat ik dit Treurspel te voorschyn brenge; nademaal men den Kato uit het Engelsch van den Heer Addison, met een goede uitkomst op den Schouwburg ziet vertoonen: maar ik denk dat die verwondering zal ophouden, wanneer zy zullen zien, dat deeze twee Treurspelen in schikking en redeneering t'eenemaal verschillen. Veelen hebben van zich gegeeven dat ik het Engelsche spel door dit zoeke te trotseeren: maar dewyl ik daar zelfs twee bedryven, voor den Heere Angelkot, in berymd hebbe, en aan hem vereerd, om dat het schielyk moeste uitkomen, zoude het eene dwaaze trotsering zyn met myn eigen' schim te vechten. Ik kan ook niet begrypen dat dit het andere benadeelen kan: want twee schilderyen elk van een bezonderen meester, behouden hunne waarde. Verder heb ik, om den aanschouwer niet in verwarring te brengen, den titel van dit spel veranderd, noemende het, in plaats van Kato van Utika, Julius Cezar, en Kato. Ik zal my niet inlaaten om over het een of 't ander alhier te oordeelen. Dus spreekt de Fransche dichter, de Heer de Champs, zelf in zyne Voorreede:
Van alle de doorluchtige mannen, die de oudheid ons nagelaaten heeft, om op het tooneel te brengen, is Kato van Utika zonder twyffel een der vermaardste, en, zonder zynen geweldigen dood te rekenen, dien hy zich zelve gaf, om niet onder een tiran te buigen, verschaffen zyne zuivere deugden en strenge zeden schoone voorbeelden aan 't gemeen, die daar van behoorden wel in acht genomen te worden. Dit is geene van die helden die hunne verheffing op het bederf van anderen bouwen; maar een wyze, die zyne grootheid niet dan aan de deugd verschuldigd wil wezen. Na het geen men aan God schuldig is, is onze eerste plicht het Vaderland te beminnen. Dit is het geen Kato het meeste ter harte genomen heeft. Gebooren in een hoogmoedig Gemeenebest, heeft hy den haat tot de alleenheersching met de liefde tot de vryheid
| |
| |
te gelyk ingezogen; en, dewyl de onafhanklykheid de eerste wet van Rome was, koos Kato liever den dood dan de over heersching van Cezar. Mogelyk indien hy onder een opperhoofdige regeering gebooren waare, zoude hy dezelfde achting voor de onderwerping gehad hebben. En het voorbeeld van Kato, die zich opoffert voor de onafhanklykheid, behoort ons aan te moedigen om 't leven tot dienst en bescherming van onze Koningen te besteeden.
Men behoeft Plutarchus maar op te slaan, en daar in het leven van Kato na te zien, om de zwaarigheid van hem op het tooneel te brengen, te verdryven. Wel is waar dat het geschiedboek my in Kato een' ongemeenen aart en inborst vertoont: maar dat is 't ook al. Zyn dood, die van veelen in zynen tyd voor een onachtzaame daad gehouden is, heeft my genoodzaakt, dat ik my van verscheiden' omstandigheden bediend hebbe, om den zelven noodzaakelyk te maaken, of dat hy in de handen der soldaaten van Cezar moest vallen 't Is waar dat dit alleen niet genoeg is om een Treurspél te vervullen; derhalven heb ik myn toevlucht tot de uitvinding, en byvoeging genomen; en zynde ingenomen met een' heelyken Personaadje, zo schoon van inborst, heb ik daar toe goede schikking gezocht, om hem in zyn geheel en volmaakt te vertoonen. Ik heb verzierd dat Porçia, dochter van Kato, gevallen in de handen der Parthen, na de Neerlaag van Krassus vervoerd is geweest naar het Hof van Arzaçes, onder den naam van zyne dochter, en dat deze Prins dood zynde, zy Koninginne der Parthen geworden was. Daardoor heb ik de liefde tusschen Cezar en haar ontstooken; want indien zy bekend geweest waare voor de dochter van Kato, kon ik haar den vyand van haaren vader niet weder doen beminnen. Van de andere zyde, wat geeft het eene verwondering aan Kato; zyne dochter met een' Koninklyke kroon verçierd, te beschouwen. Hier ziet hy dat hy hulp door heeft gekregen om de vryheid te konnen ondersteunen: maar oordeelende een misdaad te begaan door een kroon in zyn geslacht te gedogen, verkiest liever Porçia te verplichten
| |
| |
om den troon af te staan. Deze schielyke verandering vergramt een Prins, die met deze Koningin zoude huwen. Deze Prins maakt een saamenzweering tegen Kato, en de gestrenge deugd van deezen Helt bereid hem het onheil, waar door hy vervalt in alle de ongelukken, daar hy zich niet dan door den dood uit redt.
Weetende dat men schaduwen, daar het licht tegen afsteekt, in een Tafereel moet zoeken, heb ik de misdaaden van anderen tegen de deugden van Kato gesteld. My dacht niet oneigen te weezen dat de Personaadje daar al de verbaastheid van den aanschouwer op vallen moest, bekend waare in de Historie, en derhalven dat Farnaçes, die in den stryd van Cezar en Pompëus bleef, hier toe het gevoeglykste gebruikt konde worden, befaamd door zyne schelmstukken en schrikkelyke moorderyen. Zo hy al de misdaaden die ik hem toeleg niet begaan heeft, ten minsten was hy bequaam omze uit te voeren. Ik heb hem dan overgebragt in Utika, en dit voorval dus gebonden, aan de voornaamste hartstocht van dit Treurspél, tot zo verre dat het zelfs byna de heele droevige uitkomst daar van maakt. Vooral heb ik zorg gedraagen om Farnaçes in die gevoelens en dat gedrag te houden, aan hem alleen eigen, en weet niet dat ik door hem een gevaarlyke indrukking op de gemoederen geeve, alzo hy hier als een schuldige beschouwd wordt, die zich tegen alle goede zeden aankant.
Het was niet genoeg een' tegenstelling van deugden en misdryven te maaken: ik oordeelde ook nodig te wezen een Personaadje te stellen tusschen deze twee. De befaamde vyand van Kato, te weeten Cezar, was de eenige die door zyn twyfelachtige hoedanigheden een' nieuwen luister aan myn Treurspél kon geeven. Het Karakter van Cezar is ondertusschen eene der grootste ondeugden die zich ten eerste in dit spel opdoen; en men heeft my berispt dat ik deezen Held de trekken, zyner grootheid voegende, niet toegeeigend hebbe; maar men beschouwe met wat verwen hy in de Historie afgemaald word: staatzuchtig, geveinst, bequaam om de allerzwaarste onderneemin- | |
| |
gen voort te brengen en uit te voeren; onversaagt, zachtzinnig, overgegeeven aan de liefde; zo nochtans, dat deze drift zyner grootheid geenen misstant gaf; en hoe komt hy dan oneigen in myn Treurspél te vooren? Zo hy niet volkomen als Meester spreekt wanneer hy zich by Kato bevind, dat spruit daar uit, dat hy het voorneemen wilde ontveinzen het geen hy had om de Romeinen onder zyn juk te brengen, tot dat zy alle onder zyn' macht waaren. Waarom, heeft men my gezegt, lydt deeze verbreeker der vryheid de beledigende redenen van zynen vyand? Eén woord is genoeg om my te rechtvaerdigen: Is het niet heerlyker voor deezen Held, Kato te verplichten hem te beminnen, dan hem wederom met verwytingen te beantwoorden? veroorzaakt hy in hem geene verwondering, aan hem ontdekkende de saamenzweering van Farnaçes? Ik heb dan geoordeeld billyk te weezen, den een als een yverig burger, en den ander als een eerzuchtig staatskundige te vertoonen. Indien de rol van Kato iet teêrgevoeligers schynt te hebben als die van Cezar, wy hellen altyt meer
tot het belang over van den ongelukkigen dan den overwinnenden. Indien hy met grooter luister tevooren komt, de zuivere deugd is altyd schooner dan de vermomde ondeugd.
De rol van Porçia vindt ook veele berispingen. Men zegt dat zy zich niet genoeg in twyfel houdt om haare liefde aan Cezar te verklaaren. Maar, op wat plaats bevindt zy zich? langen tyd al met zyne liefde ingenomen, zonder zyn' naam te kennen, was 't haar onbewust dat het Cezar waare dien zy beminde. Eindelyk naa zyne liefde verworpen te hebben, ziet zy dat het Cezar is dien zy dus gehaat heeft. Deeze Held aan haar zyn vlam te kennen geevende, verwyt haar den haat dien hy by haar niet verdiend hadde. In die verwondering, beschouwende de smart die deeze Minnaar gevoelt, en waanende onafhankelyk van een' Vader, en Koninginne te weezen, verklaart zy aan Cezar hem niet meer te haaten. Zy betoont door deze verandering eene tederheid, en Porçia
| |
| |
die zag dat zy zich zelf niet meer bedekken kon, staat toe hem lang bemint te hebben eer zy hem gekend hadde. Cezar vervoerd van onvoorziene blyschap, biedt haar zyn trouw en 't Keizerryk van Rome aan. Deze aanbiedinge betoont hier het voorneemen van Rome dienstbaar te maaken; en nooit zou hy dat ontdekt hebben als aan eene Koninginne, van welker liefde en grond hy een onschendbaar stilzwygen hoopte. Deze kennis die Cezar haar geeft van zyne waare ontwerpen, beneemt hen beide, in het Vyfde Bedryf, de vryheid van hunne hartstogten te ontveinzen, en brengt hem volkomen tot verplichting om den drift dien hy heeft van te regeeren, te rechtvaerdigen; waar door Porçia zich geheel van zyn' liefde ontslaat. De bekentenis van dezen drift was dan nodig, en ik oordeelde het beter te wezen dit geheim te laaten ontslippen, in de eerste beweeging van zyn verwondering, als daarna, wanneer hy tyd zoude gehad hebben om uit zyne verwondering weêr tot zichzelf te komen.
Ten aanzien van de party die zy tegen hem opneemt, in het tweede tooneel van het vierde Bedryf, alwaar haar bekend is dat zy de dochter van Kato is; men zal daar gewaar worden dat zy haare liefde wel haast in haat verkeert. 't Is nodig dat zy van haare genegenheid afstaat; haar geboorte, Rome en Kato stellen haar daar omtrent de wetten; maar dit moet niet komen als naa een stryd waar in de plicht triumfeert. Ik ben gelukkig daar in toegejuicht van 't gemeen, en zy die myn Treurspél voor de eerstemaal hebben zien vertoonen, staat noch te vooren veertig vaerzen gehoord te hebben, die de Speelers naderhant myns ondanks daar afgelaaten hebben. Ik geef in deze vaerzen te kennen hoe moeyelyk het voor haar is de liefde te overwinnen, en ik hebze daar in laaten blyven. De Speelers geeven voor, om zich te rechtvaerdigen wegens 't uitlaaten dezer vae zen, dat Porçia de gevoelens van haar' Vader behoorde aan te neemen, alzo zy nu voor zyne dochter bekend is. Voor my ik kan wel zien dat men in een' Romeinin niet al te veel zwakheid
| |
| |
verbeelden moet, maar dat men 'er ten minsten een weinig van moet laaten zien, om haar in 't vervolg de glorie te geeven van daar over te triumfeeren.
Terwyl dan de aangehaalde plaats, van den overgang der liefde tot den haat, verklaard is, durf ik my vleyen dat het quaad het geen Porçia aan Cezar gunt in het Vyfde Bedryf, niet te hart zal schynen. Zy die de moeiten willen neemen van den staat in te zien daar deze Romeinin zich in bevindt, zullen zonder twyfel zien dat zy reden heeft Cezars min te verachten, ziende dat hy van zyne begeerte tot het ryk niet af wilde staan. Voorts geef ik dit alles te kennen, niet zo veel om my te verantwoorden, als rekening van myne stelling te geeven, en betuige ernstig dat ik altyd met alle vermaak de onderregtingen, die men my zou willen geeven, aan zal neemen.
| |
| |
| |
Vertooners.
Kato. |
|
Porçia, dochter van Kato, onder den naam van Arsene, Koninginne der Parthen. |
|
Julius Cesar. |
|
Farnaçes, Koning van Pontus. |
|
Domitius, Onderveldheer van Cezar. |
|
Fokas, een Romein, vriend van Kato. |
|
Artabanus, een Krygsoverste der Parthen. |
|
Feniçe, vertrouwde van Porçia. |
|
Felix, vertrouweling van Farnaçes. |
|
Gevolg van Kato. |
|
Gevolg van Cesar. |
Het Tooneel verbeeldt een Paleis, staande aan 't strand, niet ver van Utika, versterkt door den Romeinschen Stedehouder. |
|