De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 448] [p. 448] Ter verjaaringe Van den Heere N.N. 'k Zal nu niet zingen van klein Flipje, Noch van den grooten langen C... Noch kompanjie van Missisippi, Of windnegotie van dit jaar. 'k Wil van geen assurantie spreeken, Daar ieder één nu ryk door wordt: Want zou ik daar in 't breed van preeken, De gantsche nacht waar veel te kort. 'k Moest zingen hoe zich kaale snaaken Verheffen door de Zuidzeefons, En groeijen, nu ze aan schyven raaken, Op éénen nacht, als Champinjons. Wat is 't een goudeeuw voor de snyërs! Want menig kalis wordt een heer, En de ouwe meiden krygen vryërs, Niet om de ketel: maar om 't smeer. Wil dees negotie nog wat duuren, Ik wed 'er in de gansche stad Geen meid of knecht zich zal verhuuren: Want ieder droomt van grooter schat. Men zal pothuizen konnen vinden; By menigten, voor niemendal: Want Jan de lapper en zyn vrinden Doen zoeken naar een paerdestal. Turfdragers zullen met hunn' manden, En kruijers met hun wagens, wis, In korten tyd viktorie branden; Wyl elk op 't minst een keuning is. [pagina 449] [p. 449] De Schouburg zal 't nu niet lang maaken, En haast ontbloot zyn van Acteurs; Dewyl ze aan and're rollen raaken, En speelen op de windvang-beurs. Maar zacht ik wil niet meer vertellen. Want Herpokraat zegt, zwygen best. Men zou my krygen by de vellen, En haalen de eijers uit myn nest. 'k Beloofde dat 'k u zou verjaaren, Myn vrind T....op deezen dag, En 'k kan u by Apol verklaaren, Dat ik het doe met groot ontzag, Ja, met een diepe Saluatie, My zoek te houden in uw gunst, Voor al die eer en reputatie, Die gy betoont voor myne kunst. Hy wenscht, die u dit geeft te leezen, Al wat gy zelver wenschen wilt, Al wout ge in korte jaaren weezen Zelfs Deeken van het verwers gild; Al wout gy aan een juffer raaken, Wiens kleur wat trekt naar 't inkarnaat, Wiens koontjes gloeijen als scharlaken, Wanneer zy in uw liefde blaakt; Die op haar karmozyne lipjes De nektar van de goden heeft, En u, genakende die tipjes, Haar hart uit zuiv're liefde geeft. En krygt gy alles naar myn wenschen, Zo zal gewis uw verwery Krioelen zo vol moffe menschen, Dat gy een grooter zoekt daar by. 't Geen zonder twyffel zal geschieden; [pagina 450] [p. 450] Dewyl 'er door de quin quam poî Nu komen zo veel ryke lieden, En elk wil weezen even mooij. Men zal nu zo veel mantels maaken, En mantelorums by de vleet, Van 't allerfynst en best scharlaken, Dat ik 'er schier geen end aan weet; Zodat gy aanstonds druk zult werken, Wanneer gy met een schoone paart, Gelyk gy zelfs wel kunt bemerken, Dies raad ik dat gy haast vergaêrt. Wat zultge uw ketel dan stoffeeren Met verwen onder één gemengt! Hoe zult gy dan dat laken keeren, Wanneer gy 't op den haspel brengt! Een ander mag wat leggen krukken, En knoeijen al de kleuren vaal. U zal het zelden zo mislukken, Of gy zult verwen net op 't staal. Ik zal om langer niet te preeken, Myn wensch besluiten, braave vrind, Dat u geen voorspoed mag ontbreeken, In al het geen ge u onderwindt. Leef lang tot blydschap uwer vrinden, Zo moet gy allen wellust vinden. Vorige Volgende