De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 322] [p. 322] Teder Afscheid. Hoe kan myn waarde helft, myn lief, dus van my scheiên! Riep Fillis, Mikons vrouw, met jammerlyk misbaar, En sloeg haar handen in haar schoon en goudgeel hair; Zy snikte, en riep nog eens, kunt gy my dus zien schreijen! Hy poogt met zoete taal zyn waarde lief te vleiën, En zegt, zyt tog getroost, 'k bid denk om geen gevaar, Wy zullen in het kort weer weezen by malkaar, 't Geluk zal hoop ik my op myne reis geleiên. Ach! sprak ze, zonder u heb ik noch vreugd noch lust! En als het dan moet zyn, nog eens voor 't laatst gekust, Hoe klopt myn hart! het zal van droefheid overstroomen! Daar op vaart Mikon met de schuit van Amsterdam Op Haarlem, waar van daan hy 's avonds wederkwam. Dat was de groote reis, die hy hadt voorgenomen. Vorige Volgende