De gedichten. Deel 1
(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 303]
| |
Ter bruilofte van mynen neeve Abraham Buyssant, en jongkvrouwe Katharina des Amorie.Strooij, blyde Dichtkonst, strooij uw' zuiv're liefdebloemen;
Geplukt in Sarons hof, om 's hemels gunst te roemen,
Die deeze bruiloftszaal
Met haaren glans bestraal',
Nu Katharyn, eerst doof voor menig'braaven minnaar,
Haar Abraham omhelst als Bruîgom en verwinnaar,
Bekoord door vlyt en deugd,
Cieraaden zyner jeugd.
Strooij, blyde Dichtkonst, strooij dit lieve Paar met palmen,
Verhef, verhef uw stem met dankb're zegengalmen,
Nu deeze lieve maagd,
In 't einde wêermin draagt.
Nu kust gy, Abraham, uw lief na veel verlangen:
Gy zult uw hartvriendin in 't nieuw gebouw ontvangen;
Dit Echtjuweel, dees steen
Ontbrak 'er maar alleen;
Die zal het zedig huis een nieuwen luister geeven,
Een glans, bestaande in deugd, door 't onbesproken'leeven,
| |
[pagina 304]
| |
Terwyl uw ryp vernuft,
Dat in de konst nooit suft,
Het zyde wormgespin verand'ren zal in bloemen:
Maar hoe uw bloemçieraad van yder zy te roemen,
Het schoonste dat ik zie
Is uw des Amorie;
Een leevendige bloem, in haare lentejaaren,
Met zorg en vlyt, gequeekt aan 't zilverblanke Spaaren;
Een bloem van wie 't geslacht
Een jonger bloem verwacht,
Indien de zegenwensch van ouderen en maagen
Bestaan mooge, en beklyv' naar 's hemels welbehaagen,
Die spruit en bloem besproeijt,
Daar al wat leeft door groeijt.
Strooij, blyde Dichtkonst, strooij uw onverwelkb're loveren,
Nu bruid en bruidegom elks hart door deugd veroveren,
Nu zinnen, hand en mond
Verzeg'len 't echtverbond.
De Godtsvrucht plant door trouw in 't deugdryk hart een Eden,
En laat het jeugdig Paar op hemelroozen treeden,
Dan kust het teder kruid
De voeten van de bruid.
Indien ik Azafs geest kon volgen in gezangen,
Gy zoudt geen aardschen toon, maar engleklanken vangen;
Ik maalde u, Godt ten prys,
De vreugd van 't paradys;
Zyn liefde zoude op kruid, op vrucht en bloemen zweeven;
De beek zou hemeldrank, de boomschors honig geeven;
Elk blaadje wierd een tong,
Dat zyn volmaaktheid zong:
Die zang zou recht den klank der waare liefde leeren,
Die eeuwig afstraalt van het aangezicht des heeren,
En als ze in 't harte blaakt,
| |
[pagina 305]
| |
Van menschen eng'len maakt:
Maar ons vernuft, bezwalkt van dikken damp, blyft duister,
Men staroogt meest op 't aardsch, minst op des hemels luister;
Doch zo die wolk verdween,
En 't licht ons oog bescheen,
Dan zag men 's hemels liefde ontdekt aan alle kanten.
Het regent Esmarald, Topaas, en Diamanten:
Maar 't dwaaze harte houdt
Den schyn voor zonnegoud.
Gelukkig zyn ze dan, die deezen glans genieten,
Door straalen van om hoog, die in het harte schieten.
Gy voelt, vereende jeugd,
Die straalen door de deugd.
Gy volgt geen wulpsche min, maar deugd en schoone zeden;
Die doen u in den echt, op 't spoor der oud'ren, treeden,
Wier glans uw deugd omvangt,
Wier zegen gy erlangt.
Uw liefde wordt gevoedt door eenen zuiv'ren ader.
Smelt deugd met deugd in één, en ziel met ziel te gader;
Zo haalt uw hart door min
Den waaren wellust in:
Een wellust, die alleen bestaat in 't vergenoegen,
Dat u de hemel, door zyn wysheid, toe wil voegen;
Zo proeft gy 't zoetste zoet
In 't welgerust gemoed;
Zo vliege uw stem omhoog, en meng' zich met de klanken
Der Zerafinnen, die des hemels bruîgom danken;
Zo raake uw Buis van 't Zand,
En zeil allengs naar 't land,
Dat eeuwig overvloeijt van zuiv're melk en honig,
De nieuwe Vreedestad, daar aller vorsten koning,
De hoogste majesteit,
Den bruiloftsdisch bereidt.
| |
[pagina 306]
| |
Zang.STEMME. Tranquille Coeurs. 1
Uw Leevens-Buys ryst uit het Zand
Van eenzaamheid, aan 't zeilryk Spaaren,
En Katharyne stapt van 't land,
Om eensgezind met u te vaaren;
Uw noordster zy de liefde, uw deugd de maat en peil.
Houdt vlytig 'tGa naar voetnoot* oog in 't zeil.
2
Ik wensch dat nimmer tegenwind,
Noch waereldstroomen u genaaken,
Noch storm van twist, die 't schip verslind,
U doe aan lagerwal geraaken.
Houdt 't anker van de hoop altoos gereed, en peil.
Laveert met oog in 't zeil.
3
Hoor naar den zang der weelde niet,
Die met haar' meereminne lippen
Den stuurman lokt, brengt in 't verdriet,
Ja stranden doet, op blinde klippen.
Stopt de oor en met het wasch der deugd. Houdt maat en peil.
En altoos 't oog in 't zeil.
| |
[pagina 307]
| |
4
De Wysheid heeft 't kompas in 't oog,
Voorzichtigheid het roer in handen,
De Godtsvrucht graad-en spiegelboog,
En lette op klippen, stroom, en stranden.
De handel werpe 't net in zee, naar maat en peil,
Niet zonder oog in 't zeil.
5
Zo zy u beide uw vangst gemeen,
Die gy verkrygt door 's hemels zegen,
Zo treffen u geen tegenheên,
Zo blyv' de Godtheid u genegen.
Neemt naar uw ouders deugd een zek're maat en peil;
Houdt met hen 't oog in 't zeil.
6
Dan zult gy 't allerschoonste land,
De beste haven eens bevaaren,
Daar blydschap is aan allen kant,
Daar niemant dagen telt of jaaren.
Zeilt in Godts zegen voort, die zy uw maat en peil,
En 't zekerste oog in 't zeil.
|
|