uitstrekte, en boven het dode rund een kruis-teken in de lucht schreef. En voor hun getroffen ogen golfde een ademhaling door het stierelijf; de poten bewogen, de kop richtte zich op, met glanzend-vochtige ogen naar de bisschop. Met ketsend geluid van hoeven op marmer verhief zich de stier, en stond levend in de troonzaal.
‘Amen,’ sprak Sylvester.
Men keek rond naar de tovenaar, doch vond hem niet. -
Ach, hoeveel grootheid blinkt niet uit de handelingen van de heilige Sylvester! - Eens klopte een man aan zijn deur, zeggende: ‘Help mij, ik word vervolgd voor mijn geloof. Ik ben Timotheus, de koperslager.’
Zonder enig bezwaar nam Sylvester de man in zijn binnenkamer, en verborg hem achter tapijten.
Die ganse nacht verbleef Timotheus daar, en in de vroege ochtend sloop hij weg, door de duisternis gedekt, zodat hij de stadspoort wist te bereiken.
Toen, in het eerste uur van zons-opgang, sloeg de prefect op de poort van Sylvesters huis, en eiste toegang. De schreden van veel soldaten galmden door de woning. En hoog was de toon, waarop de prefect uitlevering verlangde van Timotheus de koperslager.
Sylvester zeide: ‘Hij is gevlucht.’
De prefect stond groot en machtig voor hem; zijn stem donderde langs de pilaren: ‘Gij hebt hem onderdak gegeven!’
De bisschop zag hem onbevreesd aan, en antwoordde: ‘Dat zou ik altijd weer doen.’
‘Wij zochten hem voor zijn geloof,’ schreeuwde de prefect.
‘Dat heeft men mij ook eens gedaan,’ zei Sylvester.
‘Maar deze man is een heiden!’ waarschuwde de prefect hem.
‘Ach,’ weerlegde Sylvester, ‘dan kunt gij hem niet helpen, mijn heer.
Laat ons bidden, dat hij terugkome.’
Toen greep de prefect Sylvester aan, en voerde hem in een blinde hoek van het vertrek. ‘Timotheus heeft in uw huis een schat achtergelaten,’ zei hij dreigend.
‘Doorzoek mijn huis dan,’ raadde Sylvester hem, ‘want ik hecht daaraan niet.’
‘Gij hecht daaraan wél,’ drong de prefect aan. ‘Zeg mij, waar deze schat zich bevindt!’
Sylvester blikte de prefect in zijn verwoede ogen, en las hebzucht en zwakheid van zijn gelaat.
‘Indien ge mij niet bekent, waar de schat is geborgen, zal ik u