Een geschater dempte zijn spreken. ‘De wereld gelooft alléén aan ons!’ riepen de vogels.
Sinterklaas zweeg. Hij rilde een beetje van koude. De Kerstman dook weer in zijn kale bontranden, de Ooievaar zette zijn veren op.
De nacht was duisterder dan zwart. De kathedraal was verzonken, juist bij het vóórlaatste woord van het Te Deum.
Nergens was een kustlijn te zien. Ja, de golven leken verdroogd tot lucht - - een enkele ster flonkerde boven of beneden de boot - - - kon deze het water ontvlucht zijn, de Eeuwigheid tegemoet...?
‘Is er nergens een kust,’ klaagde de Paashaas.
Zij wisten het allen reeds lang, het knaagde aan hun denken.
En boven hun hoofden was het vlerkefladderen van het onheilige zevental, dat hun tot roer wilde dienen.
De donkerste oneindigheid omhulde hen, en wurgde met ruimte en eenzaamheid.
Toen, alsof ergens een zomernacht aan de dreiging was ontsnapt, streelde een zoele lucht hun ruggen. En achter de twee oude mannen in rode mantels gloorde rozig een aureool, nog zonder gestalte erin.
Een hand, waarvan de vingers lichtstralen moesten zijn, hield daar achter in de boot het roer. Ja, het roer; dat eensklaps toch aanwezig bleek. Sinterklaas kreeg er bijna kramp van in zijn vereeuwigde nek, de tranen schoten hem in de ogen. Hij hoopte half biddend, niet vergeefs blijde gemaakt te zijn met begoochelingen van Wreedheid, Hebzucht, Eigenbaat, Ontucht, Vernietiging, Vrees of Dood. Deze hand moest aan een blijder wezen behoren; hij wilde het voorvoelen met al zijn verdorde vreugden. En terwijl hij heel pijnlijk het hoofd stootte aan de Kerstman (die even naarstig keek), meende Sinterklaas een profiel te zien, een glimlach - twee ogen, waarin hij alle kinderen van weleer en elke goede gedachte herkende - - -
‘Die vogels zijn weg,’ zei Klaas Vaak een beetje beverig.
Ach, hemel, de boosheden waren van hun hoofden geweken.
En de Ooievaar, - hij die zo hevig bevraagd was, en nooit zelf iets had gevraagd - informeerde plechtig: ‘Hand van licht, en roer dat er straks niet was - wie zijt gij...?’
Dat had ook misschien niemand anders dan de Ooievaar mogen vragen.
Een stem als een streling antwoordde: ‘Ik ben de Liefde.’
De Liefde...! Verguisd, betwijfeld, bezongen! -
Sinterklaas, het Kerstmannetje, de Ooievaar, Klaas Vaak, de Goede