| |
| |
| |
De Kerst-engel
Toen Steven binnenkwam, riep kleine Ietje: ‘Oo, pappa heeft z'n mooie das aan!’
Rina keek op. ‘Je ziet er uit als een aap,’ zei ze.
Steven grinnikte plezierig. ‘Daarom juist dacht ik: kom, laat me iets moois aandoen - dan red ik het nog een beetje!’ Hij plofte tegenover haar aan tafel en knipoogde.
Rina ergerde zich. Hij was niet te treffen. Hij trok zich nooit iets aan van haar zorgen over huishoudgeld en zo...
‘Mamma,’ zeurde letje, ‘waarom heeft pappa zijn mooie das aan? En waar is die aap...?’
‘Die aap zit achter de mooie das,’ legde Steven ernstig uit.
De moeder hield een sok tegen het licht, en bekeek de hiel. ‘Als je wist hoe je er uit ziet,’ zei ze, ‘zou je dat ding nooit meer dragen. Nu begrijp ik eindelijk, wat het woord “strop-das” betekent.’
Steven werd er heus ernstig van. ‘Dit is mode in Teheran,’ bracht hij naar voren. ‘Daar dragen ze allemaal rode dassen met goud.’
‘Je bent niet in Teheran,’ wees zijn vrouw hem terecht.
‘Mijn beste vriend bracht 'm voor me mee,’ verdedigde Steven zich.
‘Ik vraag me af, of je dan niet ergens een nog betere vriend kunt vinden,’ glimlachte Rina.
Het feit, dat ze erbij lachte, deed de man pijn. Hij zweeg even, en wreef zich nadenkend over zijn kin.
Zijn vrouw wierp hem een peilende blik toe. ‘Eén-nul?!’ vroeg ze, iets te kortaf.
‘Ik weet nog een massa antwoorden,’ zei Steven. ‘Maar hebben die doel?’
‘Laat es horen,’ animeerde Rina. Ze wilde niet, en besefte dat ze nu boosaardig werd.
Steven stond op. ‘Als een jongeman vóór zijn huwelijk bewust de keuze gegeven zou worden tussen een geestige vrouw en een lieve vrouw, bleven de geestigen allemaal over,’ zei hij. ‘Een kunstschilder brengt voor zijn vriend de beeldhouwer uit Perzië een das mee van
| |
| |
onloochenbaar prachtig brokaat: fonkelend roze rood met gouden bloemen. Maar nee, dat mag niet van de kousen-stopster!’
Ze liet de hand met de kous erover zakken. ‘Verwijt je me, dat ik kousen stop?’
Hij keek haar even onderzoekend aan. ‘Nee,’ zei hij, ‘dat niet.’ Hij wendde zich af om de kamer uit te gaan.
Kleine Ietje liep naar hem toe. ‘Pappa, hoe vind je m'n ketting??’
Hij nam het snoer kraaltjes tussen zijn vingers. ‘Mooi; maar waarom heb je die fonkelende witte eruit gelaten?’ vroeg hij.
‘Die zijn voor de Kerstengel,’ legde het kind uit.
‘De Kerstengel,’ herhaalde de man, en bezag de kralen een moment peinzend. Hij zag over de kralen heen, hoe zijn vrouw kwasi onverstoorbaar, met die malle spanning in haar trekken, een nieuwe sok naar zich toe haalde.
Het kind zeurde: ‘Kan je me niet helpen, met die Kerstengel?’
De man blikte naar beneden in de zachte, donkere ogen. ‘Wat moet ik daar dan bij helpen?’
Ze sloeg haar armen om zijn been. ‘Die moet toch gemaakt worden!’
Hij ging zitten op een bankje. ‘Maar waarvoor heb je een Kerstengel nodig?!’ vroeg hij.
‘Voor de bóóm!’ legde Ietje uit.
Hij zag, hoe haar blik zich voor hem sloot - die Kerstengel was iets bijzonders voor haar. Ergens raakte die de sprookjesachtige mystiek in het kinderhart, en het kindje was bang, dat grote mensen de sfeer zouden schenden.
‘Goed,’ zei Steven. ‘Dan moet ik weten, hoe je zo'n ding wilt maken.’
Ze kwam tegen zijn knie staan, en zei zacht vermanend: ‘Een Kerstengel is toch geen dìng...!’
Hij voelde zich onhandig in haar eerbiedige fantasie. ‘Nee,’ gaf hij toe, en zuchtte.
Toen zei hij: ‘Zal ik dan voor jouw Kerstengel een gezicht maken - een héél lief gezicht...?’
‘Goed,’ stemde het kind toe, en ze hield haar hoofd keurend scheef. ‘Wie z'n gezicht neem je daarvoor?’ Want ze had als echt beeldhouwerskind al verstand van poseren.
Steven wist het antwoord - dat zag hij in de verwachtingsvolle ogen. Hij zag het ook in de afwerende, stugge nek van zijn vrouw. Een lach kriebelde hem. ‘Moeder natuurlijk!’ zei hij uitgestreken.
Ietje animeerde onbevangen genietend: ‘Hè, ja!’
| |
| |
Steven keek rond. Hij greep een mooie, gladde kurk, die tussen het kinderspeelgoed lag. Terwijl hij tegenover Rina ging zitten, grabbelde hij zijn zakmesje tevoorschijn, en begon te snijden. De gelaatsvorm, ruwweg. Voorhoofd, wang-lijn en kin. Profiel.
Hij keek telkens naar zijn vrouw, die met stroeve ernst haar kousen heelde.
‘Had je mijn gezicht niet kunnen nemen?’ vroeg Ietje, een tikje begerig. De vader werd uit zijn concentratie gehaald - hier mochten geen kwetsende dingen worden gezegd. Hij was met twee vrouwen in de kamer. Dan moest een man altijd oppassen.
‘Nee,’ antwoordde hij, ‘een Kerstengel is geen klein kindje, Iet! Hij is een groot wezen, iets uit de Hemel, zie je - nog véél groter dan grote mensen.’
Er viel een stilte.
De man sneed aandachtig, het kind leunde met de voetjes over elkaar tegen zijn stoel. De vrouw poseerde onwillig, met nog aldoor die stroeve trek - maar ze bewoog haar hoofd niet.
‘Je moet héél lief kijken,’ spoorde Ietje aan.
De stilte viel log terug na deze woorden. De man sneed, hief het hoofd, sneed weer. ‘Dat doet mamma al,’ zei hij dromerig. ‘Toen ik heel lang geleden mamma op straat tegenkwam, dacht ik: wat is dat een lief vrouwtje...! Ik stak de straat over en moest erg uitkijken dat ik niet in een plas trapte - want het regende - en intussen liep ze door zie je, en ik wou haar niet kwijt raken - en ik haastte me, en opeens liep ik naast haar. En toen zei ik: “dag lief meisje, zou je met me willen trouwen?” En toen had je mamma eens moeten zien! Ze meende het wel lief, maar ze keek boos.’
Hij zag uit een ooghoek, dat de trekken tegenover hem zich een klein beetje ontspanden.
‘Keek ze zó?’ informeerde letje, en blikte naar hem op met een verschrikkelijke rimpel tussen de wenkbrauwtjes.
‘O, veel erger,’ zei de man. ‘Ze zei: “je hebt geen huishoudgeld!” Maar ik antwoordde: “nee, maar ik houd zo veel van je! En heb jij dan huishoudgeld?” Toen zei ze: “nee, ik ook niet.” En ik zei: "dan kan je mij dat toch ook niet kwalijk nemen!"’
Hij boog zich over het kopje, dat vlot uit de kurk kwam. De mond was nog wat strak.
Hij bekeek de mond van Rina eens. De mondhoeken moesten wat opkrullen.
| |
| |
‘En toen?’ vroeg Ietje in spanning.
Steven schraapte voorzichtig een glimlach om de mond, met de punt van zijn mes. Toen werd de deur opengegooid. Zevenjarige Boppie slenterde binnen. Hij bracht een geur van mist en natte bladeren mee.
‘Deur dicht,’ zei z'n moeder, zonder het hoofd te wenden, bijna zonder haar lippen te bewegen.
‘Pappa maakt een Kerstengel van mamma,’ jubelde Ietje.
Het jongetje kwam er ook bij staan. ‘Is dat mamma?!’ schamperde hij. ‘'t Lijkt wel een dame!’
‘Stil nou,’ vermaande de man, want hij vreesde, dat de engel zou mislukken.
‘En toen?’ drong Ietje aan, zich het verhaal herinnerend.
‘Nou,’ zei haar vader, ‘toen ben ik reuze hard gaan werken. En na wel twee weken had ik opeens huishoudgeld. En ik ging naar mamma, en zei: “ik heb huishoudgeld. Wil je nou met me trouwen?” en mamma zei “ja.” Maar toen vroeg ik: “en kan jij dan koken en kousen stoppen?” En ik weet niet of ze die vraag had verwacht, of dat ze het al eerder kon - maar ze zei “ja, lieve pappa, dat kan ik allebei.” En toen trouwden we.’
Het kopje was bijna klaar. Alleen de mond was nog altijd een beetje te recht. En niemand wist, waar dat in zat.
‘Hè, gelukkig!’ zuchtte Ietje opgelucht.
De vader, die net naar zijn model keek, begreep opeens, hoe hij die mond milder moest maken: in het midden wipte de bovenlip een beetje; en in de wangen trok een kuiltje. Hij haalde diep adem.
‘Is het èrg moeilijk?’ vroeg zijn vrouw; toch nog een beetje kantig.
‘Ja,’ zei hij. ‘Maar het is geweldig leerzaam voor een beeldhouwer, te weten, hoe je een glimlach tevoorschijn tovert op zo'n kurk...’
Toen lachten ze allebei, en de kinderen stemden er gretig mee in.
Boppie, de kleine technicus, stelde de vraag: ‘Waar maak je 't lijf van?’ Zijn vader bekeek het engelenhoofd op een afstand. ‘De handjes maak ik van kurk, en de voetjes ook,’ zei hij peinzend. ‘Die gaan we straks mooi kleuren, net als dit gezichtje... En 't lichaam! ‘Hij dacht even na. ‘Misschien heb ik nog een stukje staaldraad.’
Boppie keek hem aan met een langzaam opkomende kleur. Want hij had het laatste stuk staaldraad uit het atelier genomen, om er een as van te maken voor zijn nieuwe vliegtuig. ‘Dat is op...,’ zei hij. ‘Maar ik heb wel koperdraad...’
‘Koperdraad is ook best,’ vond zijn vader. Hij wist dat dit een offer
| |
| |
was: Boppie vond koperdraad mooi, en maakte er sieraden van voor zijn moeder en voor de juffrouw op school. Het was wonderlijk, hoe goed ze mekaar allemaal begrepen, daar om die tafel.
's Avonds na het eten, toen hoofd, handen en voeten van de engel mooi gekleurd en droog waren, konden ze pas voortgaan. Ietje mocht ervoor opblijven. Er was veel koperdraad nodig voor het lichaam, maar het werd een prachtige engel, en hij leek als twee druppels water op mamma.
‘Dat draad zie je straks niet meer,’ zei Steven, ‘want hij krijgt een gewaad aan. Een mooie witte jurk.’
Ietje knikte. ‘En mijn kralen,’ herinnerde ze hem. Net als alle vrouwen dacht ze, dat er veel te redden was met kralen, als de japon soms niet helemaal best zou zijn.
‘Ik vind dat koperdraad anders prachtig,’ bracht Boppie peinzend naar voren.
‘Ja, maar geen engel heeft een koperdraden lijf, Boppie!’ onderwees zijn vader. Alsof er altijd engelen voor hem hadden geposeerd. ‘En de engel moet háár hebben. Waar halen we dat vandaan?!’ Hij leunde achterover in zijn stoel. ‘Is er nog een beetje vlas over van de loodgieter?’
Nee, er was geen vlas over.
Doch letje, die op de bres stond voor alles wat des Kerstengels mocht zijn, zei: ‘En míjn haar dan?’
Ze keken alle drie naar het lichtblonde kinderhaar.
‘Ik weet niet, of dat wel mag,’ polste Steven zuinigjes.
Rina leunde met haar ellebogen op tafel en bekeek het tafereel met toegenegen ogen. ‘Ach,’ zei ze, ‘het groeit wel weer aan..., en we kunnen het toch een beetje voorzichtig afknippen!’
Zo kreeg de engel dan mamma's gezicht, een lijf van Boppie's koperdraad en haar van Ietje.
Nergens in het hele huis echter wist iemand iets wits voor een jurk te vinden, dat mooi was. Want wit flanel vonden ze allemaal te dik, en wit katoen was net een hemd.
‘Ik denk, dat die Kerstengel geen wit heeft gedragen,’ zei Steven. ‘Wij zeggen dat altijd; maar hij kwam toch naar de aarde om heel prettige dingen te vertellen? Dan kan hij best een -’
‘Hij zòng,’ verbeterde Boppie.
‘Moest hij daarom witte kleren aan hebben?’ vroeg Steven.
| |
| |
Nee, dat vond eigenlijk niemand een vereiste.
De engel leunde met uitgespreide armen tegen een boek, het gezicht was blank en lief, met een geheimzinnige glimlach, alsof hij wist, wat voor goeds hem nog wachtte.
‘Misschien had die engel wel een prachtig gewaad aan van rood en goud,’ bedacht Steven; en hij deed zijn mooie das af, en vouwde die om het lijf heen. Het was, alsof het figuurtje zich oprichtte in dit glanzende rozerood met de gouden bloemenranken.
Rina hield haar adem in; ze begreep, dat dit een veel groter offer was, dan dat van Boppie's koperdraad. En Ietje, die toch zo veel over had voor de engel, begon te huilen. Zo-maar, plotseling. ‘De m-mooie d-das!’ zei ze hakkelend.
In hevig berouw dacht Rina: ‘Ze lijkt in karakter op Steef - nu begrijp ik pas, hoe hij die das heeft bewonderd!’ Ze wou iets liefs zeggen, iets goeds, waarmee ze dit offer kon weigeren.
Maar Steven zei: ‘Stil, Ietje, we maken er een schitterende engel van - en als Kerstmis voorbij is, leggen we hem in een doosje, en volgend jaar komt hij weer in de boom, en zo altijd en altijd weer.’ En voor hun ogen nam hij een schaar, knipte in de mooie das, en vouwde het brokaat, dat stralend van gloed het figuurtje omkleedde.
‘Maar nou moet hij witte vleugels hebben,’ zei hij. ‘Grote, witte vleugels, als van een duif.’
Dat was het moeilijkste probleem. Want welk materiaal moeten mensen gebruiken, om een engel vleugelen te geven?
‘Laten we dan een duif vangen,’ stelde Boppie voor.
Zijn moeder en vader maakten hem duidelijk, dat je niet een dier mocht doden om een poppetje in de Kerstboom vleugels te geven. Dat begreep hij toen ook wel.
Konden ze vleugels maken van watten?
Nee, dat was lelijk.
Van papier dan? Of van katoen of van tule?
Ja, tule leek de vader wel mooi; maar dat hadden ze niet.
Van leer dan?
Boppie betoogde hartstochtelijk: ‘Als ik één van m'n handschoenen neem - ik kan m'n hand wel in mijn zak houden! en we knippen daar die vleugeltjes van, en we maken d'r dan mooie losse streepjes aan, met de schaar...’
‘Losse streepjes...?’ herhaalde zijn vader niet-begrijpend.
‘Hij bedoelt franje,’ verduidelijkte Rina.
| |
| |
‘Frànje,’ zei Boppie.
‘Maar je handschoenen zijn nog nieuw Boppie! En ze zijn bruin!’ weerlegde Steven.
‘We kunnen toch verven,’ drong het jongetje aan. ‘Wit verven?!’
‘Je kunt bruin leer niet wit verven,’ zei z'n vader. ‘Dat wordt te dik en te glimmend en te stijf...’
‘Maar slap mogen die vlerken niet zijn, want hij moet toch kunnen vliegen!’ streed Boppie, met een hoog rode kleur. ‘Die vlerken -’ ‘Vléúgels,’ verbeterde zijn moeder.
‘Vléúgels - moeten die engel toch kunnen drágen!’ Het jongetje was technisch overtuigd, dat engelen geverfde leren vleugels dienden te hebben, daar ze anders naar beneden zouden dwarrelen.
Zijn vader streelde hem door de krullen en schudde lachend het hoofd.
‘Misschien kunnen we een lapje wit leer kópen,’ stelde Steven voor.
‘En je hebt geen huishoudgeld!’ kreet Boppie, die iets had horen zeggen.
‘Jawel,’ zei letje, ‘pappa heeft wèl huishoudgeld! Dat heeft 'ie net verteld!’ Alsof pappa en mamma pas twee dagen getrouwd waren. Rina keek naar de kinderen met een eigenaardig gevoel van wroeging. ‘Ik praat teveel over die dingen,’ dacht ze. ‘Ik moet niet altijd zeuren over alles wat er niet is... Per slot houd ik zo ontzaglijk veel van hen...’
Ze ging opstaan. Ze zei geen woord. Uit de kast haalde ze een zwarte doos met een bloem erop. Een doos, die in aller ogen een soort kostbaarheid was - daarin bewaarde mamma lintjes, kantjes, lapjes fluweel, stukjes zijde en andere zaken, die vrolijk en kostbaar waren om naar te kijken. Ze kon die doos openen met een air van geheimzinnigheid en eerbied, waar de kinderen direct in geloofden. Dat deed ze nu.
De Kerstengel werd er levensgroot van; hij leek tussen hen te staan, en evenzeer zijn adem in te houden.
Mamma wist kennelijk, waar ze moest zoeken. Ze lichtte een stapeltje lintjes op en een gevouwen lapje roze zijde, en een breed blauw ripszijden band... en nam een envelop uit de doos. Daarin zaten een paar kanten vlinder-vleugels.
‘Je hebt vaak gezegd dat het kitsch was,’ zei ze tegen de vader. ‘En ik vond eigenlijk dat je wel gelijk had, maar ze zijn toch prachtig, vind
| |
| |
ik...’ Ze hield de vleugels op een afstand en keek door haar oogharen. ‘Ze liggen maar te vergaan in die doos...’
De man bezag haar, en meende haar opeens anders te zien - groter, mooier, veel edeler... Hij herinnerde zich, hoe hij lang geleden smadelijke dingen had gezegd over die kanten vlinder. Net zo beroerd, als zij over de mooie das. Ze had hem niet geantwoord; de vlinder was teder opgeborgen: vier handgekloste vleugeltjes, die zijn goedkeuring niet hadden kunnen meedragen.
Zonder een woord te zeggen nam Steven ze van haar aan. Zijn vingers omgrepen even de hare. Hij legde de vleugels tegen de rug van hun engel.’
‘Héél mooi,’ zei hij ernstig.
‘Misschien,’ dacht hij, ‘hebben ze wel zo lang daar moeten liggen, om déze bestemming te vinden. Alles heeft een reden, zelfs wachtende kanten vleugels in een oude zeepdoos.’
Hij prikte ze vast met een speld, en liet de engel in zijn hand langs de lamp naar de tafel zweven. ‘Gloria in excelsis Deo,’ zei hij, een beetje zingend.
‘Kind,’ dacht de vrouw vertederd.
Boppie en Ietje stonden er met grote ogen bij te kijken. Zoals vader de engel leven inblies, leek die waarheid voor hen te worden.
Het werd zo'n prachtige Kerstengel, dat ze telkens even gingen kijken. Hij stond tegen een vaasje geleund te wachten, tot hij in de boom werd bevestigd. En toen hij daar eenmaal tussen de takken flonkerde, met zijn lief gezicht en blonde haar, met een snoer van schitterende kraaltjes, en zijn ranke lijfje in het weelderige rood, met zijn tere vleugels, - was het om je adem van in te houden.
Alle kennissen en vrienden die kwamen, vroegen: ‘Waar heb je díé vandaan?!’
Maar wat wisten zij ook van de offers en de wijsheid, die deze engel waren vooraf gegaan? Niets wisten zij.
Wellicht ervoeren zij er een beetje van, zoals in een concertzaal een zwijgende mengeling van akkoorden blijft hangen na een heerlijk concert. Halverwege onder de gouden ster zweefde de engel tussen de takken de kamer in; en zijn geheimzinnige glimlach zong een eigen lied - dat konden alleen de ouders en de twee kinderen verstaan - maar de ouders waarschijnlijk het best.
En zij alle vier hoorden het een héleboel jaren. -
|
|