nog maar uit in de helle-diepte.
Op dat ogenblik kwam er een klein engeltje over de rand kijken. Het hing daar verdrietig te spieden, tot het die boze vrouw zag. En het zei tegen Sint Pieter: ‘Die vrouw daar, met dat sombere gezicht, heeft mij eens op Kerst-avond een heleboel noten gegeven.’
Sint Pieter wist niet wat hij hoorde. Hij meende dat het engeltje zich moest vergissen, want liegen kunnen engelen niet meer.
Voorzichtig vroeg hij, hoe zich dat had toegedragen.
‘Wel,’ vertelde het engeltje, ik woonde met mijn moeder in de stad, en we waren zo verschrikkelijk arm, dat we geen stukje eten in huis hadden, terwijl moeder zwaar ziek lag. Zij had voor de Kerstmarkt schaapjes gemaakt van watten, met poten van lucifers. En ik ging uit, om die te verkopen.
Maar op de Kerstmarkt was het druk, en de mensen liepen mij voorbij, zonder iets te zien. Het was vreselijk koud en ik had dunne kleren aan. Ik huilde. Iemand gaf me een cent; maar dat was voor niets toereikend. Toen werd er vlakbij mij een groot vat afgeladen, en een huis binnen gerold. Daardoor moesten de voorbijgangers blijven staan; en opeens zag ik die vrouw daar, en zij zag mij.
Hoewel ze net zo scherp keek als nu, verzachtten haar trekken zich even. Met een snelle beweging, als van schaamte, greep ze in haar boodschappentas, en gaf me een handvol noten. Toen ik bedankte, wilde ze me nog meer geven. Maar het vat was nu binnen, en de mensen liepen weer door, zodat de vrouw meegedrongen werd. Ze stribbelde tegen, ze trachtte stil te staan. En omdat dit niet lukte, deed ze nog een greep in haar tas, en gooide mij veel meer noten toe.
Het was zo'n wonderbaarlijke ervaring! Tot dat ogenblik had ik mij vermoeid gevoeld, en de koude deed me pijn aan handen en voeten. Maar haar hartelijkheid bemoedigde mij.
De mensen rondom merkten mij nu op, en gaven ook iets. Sommigen kochten een schaapje van me. Binnen een kwartier was ik uitverkocht. Daarna bleek me pas, dat ik veel meer geld had ontvangen, dan ik beseft had: er waren zilverstukken bij, en veel kleingeld.
Ik was zo gelukkig, want toen kon ik lekker zacht voedsel kopen voor moeder, en kaarsen, zodat wij niet in duister zouden zitten. Dat had ik allemaal aan die vrouw te danken!...’
Sint Pieter had goed toegeluisterd. Hij fronste de wenkbrauwen en boog zich over de diepte.
‘Hé, vrouw!’ riep hij, ‘waarom gaf je dat kind indertijd noten?’