oor, ja, daarbinnen - alsof mijn gedachten en dromen tot klank in mij werden. Dat hebben de mij omringende Joden ook ervaren. En niettegenstaande ik hun taal niet spreek of versta, hadden zij dezelfde boodschap vernomen als ik, waar ik niet beter weet, of ik heb onze eigen taal gehoord. Terwijl wij, verlamd van vreemd ontzag, niet wisten of wij moesten knielen of opstaan, leken de vogels lichaam te krijgen. De lucht rondom ons was beweeglijk en lichtend; ik heb gestalten bespeurd, wazig-schoon als nevel en schuim. Hun leden schenen in bepaalde wendingen licht te vangen, en waren meteen weer vaag. Een wonderlijk gerucht van woorden en muziek omruiste ons - ik ben nimmer zo doorschokt geweest van geluk. Ik meen mij woorden te herinneren als: ‘Ere zij de Allerhoogste, vrede over de wereld voor hen, die het geluk nastreven.’
De Joden zegden het later anders; misschien hebben zij beter kunnen luisteren. Zij aanbidden slechts één god, welke niet Serapis is. Het is een vreemd volk, met diepe geheimen en wonderlijke levensinzichten. Onze vreugden zijn daar hard en kil naast.
Terwijl wij daar op het veld als bedronken waren van het ervarene, ebden klank en licht weg, verzwakkend in kracht, tot de nacht weer rondom was. Doch tussen de sterren was er één gezwollen als een kalabas, en zij stond fonkelend boven het gehucht, banen van glans werpend over de witte woningen.
Toen zei een van de Joodse herders: ‘Laat ons naar de plaats gaan en aanschouwen wat geschied is na deze aanzegging.’
Mijn vriend vertelde me, dat het gehucht Bethlehem genaamd wordt, en dit is de stede van David.
Zij gingen bevende, en ik ben niet met hen meegegaan, want ik had kunnen sterven van ontzetting. Ik zweer u bij het geluk van mijn moeder, dat ik nuchter was. De herders hadden geen wijn of bier bij zich.
Later kwamen zij terug, zeggende dat men in de stal van een herberg een man en een vrouw had aangetroffen, met een kind, dat die nacht is geboren. Het lag met doeken omwonden in een voerbak. Zijn afkomst moet oud zijn, en zeer edel.
Ik weet niet, wat ik hiervan moet denken; maar geen onzer goden heeft mij ooit zo aangegrepen. Het is mij of ik dood ben, en tegelijk herboren met andere ogen op het bestaan. Er is geen groter zaak voor een mens, dan dat de hemel zich opent.