| |
9
ZE SPEELDEN DUS WEER IN HUN EIGEN TROUWE theater. Het deed Betsie zo'n reuze genoegen, weer in haar kleedkamer te zijn, dat ze wel zingen kon. Maar er waren redenen, waarom ze dat niet dadelijk deed.
Bij aankomst in de stad was Thea afgehaald door haar echtgenoot. Ja, haar echtgenoot. Het was als een schok door het gezelschap gegaan; alleen Betsie had daar de eerste middag niets van bemerkt. Zij hoorde pas later, dat slechts enkelen wisten van Thea's man. Ze was al drie jaar getrouwd.
En Hein, die tot aan de uitgang van het station haar koffertje had gedragen, stond daar als een blok, toen een keurige jonge vent met een dure hoed zijn Thea welkom kuste, en gearmd met haar weg wandelde.
Toen Betsie het 's avonds hoorde, schoot er een prop in haar keel. ‘Wat harteloos, Thea!’ zei ze.
‘Wat?!’ vroeg Thea stom-verbaasd. ‘Ik mag toch zeker getrouwd zijn? Ik heb toch tegen Heintje niet gezegd, dat ik vrij was?...’
‘Je hebt misschien wel helemaal niets tegen Hein gezegd,’ gaf
| |
| |
Betsie terug, ‘maar je hebt met dat zwijgen een walgelijke leugen uitgesproken. Die jongen houdt van je.’
Thea zat nukkig voor de spiegel haar krullen te borstelen, en schokte met haar schouders.
Betsie wendde zich naar haar eigen spiegel, en negeerde Thea verder.
‘Wat jij doet, is onzedelijk!’ zei ze alleen nog.
Thea schoot in een gillende lach. Betsie wist, dat ze nu ten voeten uit een zuster van Cor en Aal was. Maar ze wilde ook niets anders zijn, in deze opzichten. Ze schminkte zich, trok haar zwart fluwelen japon aan, deed de juwelen aan en de schoenen, en verdween uit de kleedkamer zonder Thea een woord waardig te keuren.
In de gang langs de kleedkamers trof ze Philips, die haar ernstig aankeek. Ze knikte maar eens.
‘Hoe vind je dat van Thea met Hein?’ fluisterde die.
‘Jullie zijn kletspotten,’ zei Betsie. Het klonk zeer scherp, maar ze wilde er geen letter afdoen. ‘Jij deed onderweg net zo mal met Joke.’
‘Maar ik ben niet getrouwd,’ verweerde Philips zich. ‘Ik vind Joke heus een alleraardigst meisje, Betty!’
‘Nou, Thea vindt Hein ook zo'n alleraardigste jongen!’ zei Betsie, hem even ernstig aanblikkend. ‘Jullie hebt waarschijnlijk te weinig medelij den met elkander. Aardig vinden is nog niet houden-van, meneer Philips Eykelstein! En aardig-zijn is nog lang niet betrouwbaar zijn!’ Het was heerlijk, deze moederlijke toon te bezigen, met al die kranten in haar herinnering.
‘Nou,’ antwoordde de jongeman een beetje onthutst, ‘ik heb nog nooit zulke antwoorden gehad! Je bent toch eigenlijk een grote kat, mevrouw Nympha!’
Ze keek hem glimlachend aan. ‘Dat word je wel,’ zei ze.
‘Maar ik heb nooit geflirt, en nooit zo veranderlijk met de mensen omgesprongen, en ik heb ook nooit iemand in het nauw gejaagd met voorbarig geruchten te verspreiden, Phil, als jij onderweg op reis hebt gedaan, toen je mij in het volle gezelschap dat souper met die ouwe heer onder de neus wreef, en mijn “filmplannen”. Ziezo, nou heb ik het je toch eens ronduit gezegd!’
Hij blikte haar recht in het gezicht.
| |
| |
‘Die avond had je een vreselijke hekel aan me, hè?’ zei hij, en grinnikte.
‘Ja,’ gaf Betsie toe. ‘Ik had een hekel aan je, omdat je me tegenviel.’
Toen dook Hein uit een kleedkamer op, en het gesprek veranderde snel. Philips trok Hein aan een revers naar zich toe, en zei: ‘Betty, deze jongeman kan niet lachen. Omdat hij verdriet heeft over die lamme Thea!’
Hein rukte zich los. ‘Klets niet, gek!’ snauwde hij.
‘Ik klets niet,’ hield Philips vol. Hij was nu heel ernstig. ‘Dit gezelschap is een soort familie, en dan ben jij dus een broertje van me, Hein. We moeten ronduit kunnen praten.’
‘Praat dan ronduit over jezelf,’ gaf Hein terug. ‘En als we hier familie van elkaar zijn, dan is die lamme Thea je zusje.’
‘Maar het feit blijft,’ zei Philips, ‘dat jij straks op het toneel moet lachen, als het in je rol staat. En dat je zelf tegen Kees hebt gezegd, dat je daar niet toe in staat was.’
Hein trok zijn jasje recht en liep weg. ‘Misschien lach ik wel om jou,’ zei hij nog.
Dat scheen Philips geen prettig vooruitzicht te vinden - hij bleef er tenminste ernstig bij. Betsie kon zich daarover niet zo druk maken, temeer waar er later om haar werd gelachen. In de pauze hadden de meesten zich in de kamer van Selma verzameld, waar om de een of andere reden opgewonden praten te horen was. Betsie had zich in haar eigen kamer teruggetrokken, die heerlijk stil bleek, nu Thea bij de anderen aan het pretmaken was. Betsie voelde zich vermoeid. Ze zat stil geleund met de ogen gesloten, en dacht aan allerlei dingen.
Opeens hoorde ze de deur van de naaste kamer openen en sluiten. Lucy, Joke en Kees waren er neergestreken. Betsie fronste de wenkbrauwen en wilde al hoorbaar zuchten, toen ze haar naam hoorde noemen.
‘Ze is een type, hè?...’ zei Lucy aarzelend. Betsie voelde zich zonder nadere bizonderheden beledigd, en ging rechtop zitten. ‘Het schijnt, dat ze héél veel heeft meegemaakt,’ vulde Lucy aan. ‘Ik heb laatst iemand ontmoet, die zei dat hij haar kende van vroeger...’
Tot Betsies nog grotere ontstemming kraakte de deur van haar kamer heel licht. Het altijd te opgewekte hoofd van Jaap Rob- | |
| |
bens keek om de hoek. Voor ze zelf wist wat ze deed, had Betsie de vinger op de lippen gelegd. Hij gleed geluidloos naar binnen, met hoog opgetrokken wenkbrauwen naar haar.
‘Ze is nooit officieel getrouwd geweest,’ vertelde Lucy onbekommerd. En alsof daaraan consequenties verbonden waren: ‘Dat witte haar is ook niet ècht... Ze moet heel lelijk, peperen-zout-melkboerehondehaar hebben. Maar die vent zei, dat ze altijd vreselijk geestig is geweest, al waren haar moppen wel eens wat gewaagd.’
Daar kwam een begrijpend commentaar op.
Robbens wees met vraagogen op Betsie. Ze knikte; wat hem een zo brede geluidloze grijns bezorgde, dat ze meende in een lachspiegel te kijken.
‘Haar vader moet in het circus gewerkt hebben, en haar moeder was een adellijk iemand,’ vertelde Lucy. ‘Vandaar dat gespring overal overheen. Ze heeft haar hele jeugd moeten trainen, ze kan het gewoonweg niet meer laten.’
Betsie kreeg een hoogrode kleur van woede; Robbens stond te schokken met zijn hoofd in z'n elleboog.
‘Die vader zal haar wel geranseld hebben,’ bedacht Kees, ‘dan worden ze zo verbeten en terug-bijterig! Ik vind het verdomd zielig!’
Betsie wilde opstaan, maar Jaap Robbens hield haar tegen. Nu legde híj, met tranen in de ogen van ongepaste vreugde, zijn vinger op de lippen. Betsie zonk weer terug in haar stoel, en zag haar eigen, toch ietwat schuldbewust gezicht in de spiegel.
‘Ik vind haar altijd héél aardig,’ bracht Joke naar voren. ‘Die circusvader zal het geld er wel doorgejaagd hebben, ze begrijpt andermans zorgen altijd zo goed!’
‘Ja, dat heb je met die wilde types,’ zei Lucy. ‘Ik mag haar ook wel!’
Hoewel Betsie beslist gedacht had, hier op tussenkomst van Robbens te mogen rekenen, moest ze aanzien, dat hij zonder enig geluid te maken op Thea's stoel neerzonk en de zakdoek in zijn mond stopte.
‘Ik ben alleen bang, dat ze op een dag bovenop Sandor in de orkestbak springt,’ zei Kees. ‘En dan zal je wat horen, want daar zitten de bassen allemaal omheen!’
Robbens hief een donkerrood hoofd, en wees knikkend op zich- | |
| |
zelf: hij was er ook bang voor geweest!
Betsie trok afkeurend haar wenkbrauwen op, wat haar directeur een hernieuwde lachkramp bezorgde.
‘Ach wel nee,’ wees Joke af, ‘ze weet verdomd goed wat ze doet!’
‘Dat heeft ze wel geleerd, met al die mannen, die altijd om haar heen zijn geweest!’ overwoog Lucy wereldwijs.
‘Daar hoef je toch niet voor te springen?’ vond Kees.
‘Nee, ik mag haar graag, en het kan me niks schelen, al is ze zo wild geweest als een tijgerin!’
De meisjes lachten. ‘Die Kees! Hahahahaha!’
‘Dat ze geen gewoon leven heeft geleid, kun je aan haar hele manier van doen merken,’ stelde Lucy nog even vast.
Het antwoord daarop ontging Betsie, omdat ze meende, Robbens een beroerte te zien krijgen. Het geniepigste van hem vond ze, dat hij alles kon doen zonder het minste geluid erbij te maken. Opeens echter, met de zakdoek nog voor zijn mond, stond hij op, en wenkte Betsie, heel stil mee de kamer uit te gaan. ‘Nu komt het,’ dacht ze wraakbelust, en volgde hem zonder enig gerucht. In de gang maakte hij hoorbare voetstappen, en praatte met haar: ‘Je hebt toch wel even tijd, Betty?’ en stapte haar kamer weer binnen.
‘Nou, niet veel,’ zei Betsie snibbig. Ze voelde zich grondig teleurgesteld, en kon met geen mogelijkheid enige sportiviteit betrachten.
‘Ga nou eens rustig zitten,’ nodigde Robbens haar sonoor uit. De kamer ernaast was als verlaten. Betsie hoorde ze ademloos luisteren.
‘Wanneer ga je naar je kasteeltje in Frankrijk?’ informeerde Robbens achteloos.
‘Ik zal er de eerste tijd geen gelegenheid voor kunnen vinden,’ antwoordde Betsie. Ze viel ten prooi aan een van de warme gevoels-doorbraken, waar Jaap Robbens haar altijd voor stelde.
‘Is het groot?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Nee,’ fantaseerde Betsie, ‘maar ik heb er ruimte genoeg.’
‘Richt je daar apen en beren af?’ wilde hij weten.
Een misselijke vraag, die Betsie het bloed naar de hersenen dreef. ‘Nee, ik leef daar volgens mijn stand,’ zei ze. ‘De voet-lichtbranche laat ik altijd achter me, als ik daar ben.’
| |
| |
Hij knikte geestdriftig. ‘Maar die twee papegaaien moeten heel bizonder zijn, niet?’ informeerde hij. ‘Van wie heb je die toch?’ Ze was volslagen buiten adem. ‘Die zijn nog van mijn ouders,’ zei ze. En toen opeens meende ze, dat hij haar zusters wel zou bedoelen, en werd furieus. ‘Je moet eens meegaan,’ zei ze lief. ‘Je zult er zó'n plezier hebben, met die twee! Ze kunnen “dag oom!” zeggen!’
‘Waarom heb je ze dat geleerd?’ vroeg Robbens compromitterend, en meteen eroverheen: ‘Ik hoor toch bij de voetlicht-branche!’
Het maakte haar woest. ‘Ja, dat is zo,’ zei Betsie. Ze bedacht, wat ze nu eens voor vreselijks tegen hem kon zeggen.
‘Hoewel ik ontzettend graag je verzameling antieke miniaturen zou willen zien,’ voegde Robbens er peinzend bij.
Op dat ogenblik, juist toen Betsie had bedacht te zeggen, dat ze hem toch meer een type vond voor Parijs bij nacht, tuimelde Thea binnen, en verstarde middenin een schater.
‘O,’ zei ze, ‘stóór ik...?’ Ze moest er met grote ogen van kijken, naar Betsie, naar Robbens. ‘O, neemt u mij niet kwalijk!...’
‘Ach nee,’ antwoordde Robbens aarzelend-hoffelijk, ‘Betty en ik praten nog wel eens, wat jij, Betty?’ Hij stond met een fleurige knik op, en ging weg.
De kamer ernaast kwam tot fluisterend leven.
Tussen de regelmatige voorstellingen door werden gastvoorstellingen gegeven in de omringende plaatsen. Hiervoor was een tournee, met daaraan verbonden grote reizen en hotels, niet nodig. Er was een autobus, die het hele gezelschap in min of meer korte tijd op de plaats van bestemming bracht. Betsie vond deze tochten aardig, maar zeer vermoeiend. Wel hoefden zij niet te torsen met koffertjes, niet over te stappen, niet te slapen in vreemde bedden. Maar het deinende rijden in de bus na een opvoering vond Betsie veel afmattender.
Ze genoot echter van de verschillende podiums, de kleedkamers, alle kleine veranderingen in het bestaan, die voor haar even zo veel avonturen waren. In één plaats wou het gordijn niet op. Er heerste grote opwinding tussen de toneel-knecht en de belichtings-knecht, die elk een afzonderlijke functie hadden, en
| |
| |
zich voortdurend met mekander bemoeiden. De toneelknecht zei dat het gordijn elektrisch òp moest, en dat hoorde bij het schakelbord van de belichting. De belichtings-man betoogde dat het doek, als de elektrische werking niet functioneerde, met de hand opgetrokken moest worden, en dat was de taak van de toneelknecht. Beide machinerieën deden het echter niet, zodat het stuk een half uur te laat begon, en ten slotte door Philips en de toneelknecht een provisorische oplossing gevonden werd, door een touw brutaal door slijtagegaten van het doek te halen, zodat het mee naar boven móést.
Betsie moest zo stiklachen, toen ze Philips in zijn smetteloze pak zag staan te hijsen, terwijl de toneelknecht in de balken gevangen zat tot het eind van de akte, dat ze totaal vergat, haar beginwoorden te spreken. Pas toen ze uit de zij-coulissen een hevig gesticulerende arm van Jan Verbeyn zag, merkte ze met een schok, dat ze bij open doek op het toneel stond te schateren.
Een andere keer bleef Lyra met haar hak vastzitten in een vermolmde plank van een toneel. ‘Hemel, mevrouw Mac Lewis,’ zei ze, ‘wat hebt u een antieke inboedel!’ De zaal schaterde. ‘Ja,’ antwoordde Betsie, maar ze wist niets geestigs.
‘De zaak is, dat mevrouw Mac Lewis hoge hakken spaart,’ zei Philips toen.
‘Ik heb er al negentien,’ voegde Betsie erbij.
De zaal brulde.
‘O,’ zei Lyra, haar rol niet vergetende, ‘bent u wellicht bekend met dat aardige jongleurs-nummer dat ik eens in een circusvoorstelling heb gezien: die clown die met hoge hakken balde?’
‘Nee,’ zei Betsie. ‘Ik denk, dat hij in dit theater gestart is.’ Philips wendde zich even nonchalant tot het toneel-kamerkatje: ‘Ach, Mary, ontwortel jij die dame eens! Zo dadelijk moet ze het toneel verlaten, en het gaat niet aan dat wij haar dan moeten laten staan!’
De zaal genoot en toonde dit duidelijk. Toen eindelijk Lyra's hak met een hevig gekraak loskwam, riep er iemand uit de zaal: ‘Was dat de hak of de hele poot?’ waarna er een waar geloei losbarstte.
Eén avond bracht hun onverdeeld slechte beoordelingen. Dat
| |
| |
was in een kleine provincieplaats, waar het gezelschap speelde op invitatie van de plaatselijke kunstvereniging.
De zaal zat boordevol deftige, ietwat on-chique avondjaponnen en pandjesjassen, het publiek groette elkaar vóór de aanvang en tijdens de pauze naarstig. Op de eerste rij zat de burgemeester en Philips stelde door het kijkgaatje in 't gordijn vast, dat de arme man daar verdomd slecht zat, want dat hij nu met dichte ogen nog kon zien, hoe oud Betty geverfd was, en hoe jong Lyra, om van de rest maar te zwijgen. ‘Als ik ooit burgemeester word, wil ik op de vijfde rij zitten,’ zei Philips.
En Thea suste hem: ‘Stil nu maar, want je mag nog niet eens een burgemeester spélen!’ Wat geringschattend klonk.
De reacties waren onberekenbaar: de mensen in de zaal kenden en ontzagen mekander te zeer. Men wist aan de klank van lachen, aan de hoek waaruit applaus kwam, wie er geestdriftig was, en dat animeerde niet. Na afloop moesten alle medespelenden op het toneel samenkomen, om door de voorzitter der kunstvereniging toegesproken te worden. Hij sprak enkele treffende woorden, o.a. had hij het over hartelijke dank voor hun grootse prestatie, de genotvolle avond en niet-teleurgestelde verwachtingen. Het was een beroerde preek, die niemand frisse schokken bezorgde. Voor de heren waren er sigaretten en voor de dames bloemen, behalve voor Betty, want de voorzitter had tot die avond menen te moeten begrijpen, dat Nympha een travestierol was: voor Betty was er een doos sigaren.
‘O, heerlijk!’ zei Betsie, ‘ik ben dol op sigaren! Dank u wel!’
Thea fluisterde tegen de voorzitter: ‘Dat had u niet moeten doen!! Zij rookt ze tijdens het eten!...’
Doch toen moest Philips de toespraak beantwoorden, daar Robbens juist die avond verhinderd was geweest, mee te gaan. Philips had hoofdpijn, en was brommerig. ‘Je hoeft toch niet met je hersenen te praten!’ troostte Selma hem. ‘Alleen maar met je mond!’
En tot ontzetting van de troep praatte hij ook inderdaad zonder hersenen. Hij begon te zeggen, dat het een blijde verrassing voor de groep was geweest, een begrijpend publiek te vinden, wat toch niemand had kunnen verwachten! ‘In zo'n klein dorpje is het over 't algemeen veel prettiger spelen, dan in een
| |
| |
stad!’ voegde hij daarbij. Later bleek de plaats vijftienduizend inwoners te hebben. ‘Wij hebben het ook zeer gewaardeerd,’ vertelde Philips geheel op eigen inspiratie, ‘dat u allemaal in zulke prachtige jurken gekomen bent! Het gaf ons het gevoel, als gelijken onder elkaar te zijn!’ Hiermee maakte hij grove fouten, want het waren ten eerste geen jurken maar japonnen; ten tweede droegen de heren beslist geen jurken, en ten derde was het geen compliment voor de notabelen, zich door komedianten als gelijken te horen betitelen: daar betaalden zij niet voor. Nee, het publiek bleek de heer Philips Eykelstein een vlegel gevonden te hebben.
‘Kinderen, kinderen,’ zei Robbens later, met weer die tintel in zijn ogen, ‘ik moet ook overal bij zijn!... Waarom voeren jullie die mensen zo?... Ze hadden jullie wel kunnen verscheuren...’
Maar Betsie gaf hem haar sigaren, waar iedereen bij was. En Jaap Robbens dankte haar met een kus. ‘Dat is héél lief van je, Betty!’ zei hij.
En Betsie, met een rood gloeihoofd, knikte van pure alteratie van ja. Ze had enkele dingen nog steeds niet geleerd.
En ze was bevreesd, dat iemand van deze scherp-kijkende mensen het besef in haar ogen zou opmerken: dat ze Jaap Robbens veel liever mocht, dan ze tevoren zelf had bevroed. Het gaf haar een mal, half-schuldig gevoel. En tegelijk dacht ze: ‘Niemand neemt ooit eens iets voor hem mee...’
Terwijl Betsie verwacht had, aan de afmatting van het werk te zullen gewennen en dus minder vermoeid te worden, voelde ze zich, hoe verder het seizoen vorderde, steeds vermoeider en afgematter.
‘Je had er echt nooit aan moeten beginnen,’ zei Alie, hoewel het spelen in een musical comedy de laatste weken bijna tot de goede toon was gaan behoren, in den huize Van de Pen. Robbens was nog eens een kop koffie komen halen, hij had met Cors verjaardag een briefje geschreven.
‘Maar je had misschien toch beter gedaan, die erge drukte niet op je schouders te nemen,’ zeiden de zusters.
Op een avond bleek Selma, de danseres, niet lekker te zijn. Ze hing met een vaal gezicht in elkaar, en keek de mensen aan met
| |
| |
vreselijk omrande ogen. ‘Ik heb griep,’ zei ze. En: ‘Ik ga dood.’
Deze twee conclusies waren nu wel niet geheel congruent, doch zij stimuleerden in elk geval de hulpvaardigheid van het gezelschap. Betsie was zo begaan met Selma, die ze als hartelijk, aardig meisje had leren waarderen, dat ze vóór de voorstelling naar Selma's kleedkamer ging met een hoofdpijntabletje. ‘Daar, lieve kind,’ zei ze, ‘neem het in met een beetje water. Ikzelf neem die dingen vaak, als ik me niet lekker voel, je kwikt er echt van op!’
Selma, met slome bewegingen, nam dankbaar het tabletje, en spoelde het naar binnen.
‘Nu even stil zitten, Selma,’ raadde Betsie, ‘je hebt in de eerste akte toch niets te doen.’
‘Ja, dank je wel,’ zei Selma, en zat aldoor al stil.
Betsie ging naar haar eigen kleedkamer, waar Thea voor de spiegel toonladders zat te zingen. ‘Ik ben hees,’ zei die.
‘Ik heb Selma een tabletje gegeven,’ meldde Betsie. ‘Dan hoeft ze zich straks niet zo in te spannen, als ze op moet.’
‘Ik heb haar twee cola-tabletten gegeven,’ zei Thea. ‘Enfin, die rommel bijt mekaar niet. En een danseres kan veel meer hebben dan een gewoon mens.’ Met een zucht zette ze zich tot haar-borstelen.
De eerste akte verliep best. Betsie dacht een paar malen aan Selma, doch het spel eiste haar op.
Toen ze voor de tweede acte gingen kleden, kwam Jan Verbeyn Selma's kamer uit. ‘Ik heb dat arme kind een glaasje tonicum gegeven,’ zei hij.
Betsie stond geschrokken stil. ‘Maar -’ begon ze.
‘Ze is al veel kwieker,’ meldde Jan.
Betsie bedacht trots, dat zij lekker die tablet gegeven had - die maakte alle pijn en lusteloosheid ongedaan. Ze liep snel door naar haar kamer. Paarse japon, juwelen, bontcape, paarse schoenen. Haar opkammen, krullen hoger, gezicht bij-poederen, lippen aanzetten.
De tweede akte begon. Bij het decor stond Philips, die bromde: ‘Ik heb Selma een flinke borrel ingeschonken. Zo kan dat toch niet!’
‘Straks is ze dood, en dan is het onze schuld,’ zei Betsie, die
| |
| |
het nu echt benauwd kreeg. ‘Slikt ze dan alles, wat de mensen haar geven?...’
‘Mijn elixir-druppels tenminste wel,’ antwoordde Lyra, met kennelijke voldoening.
‘Jouw elixir-druppels?...’ herhaalde Betsie.
‘Wat is dat nou voor rommel?’ vroeg Philips. ‘Jullie vrouwen toveren altijd met druppels! Eén teveel en je ligt omver! Eén te weinig en het helpt niet!’
‘Dit helpt prachtig!’ hield Lyra vol. ‘Je zult haar straks zien dansen!’
Kees kwam aanwandelen. Betsie moest op. In haast vroeg ze: ‘Wat heb jíj Selma gegeven?...’
‘Ik?...’ herhaalde Kees, ‘alleen maar een scheutje brandewijn, dat ik nog in mijn tas had zitten - ik heb gisteren onze hond z'n wonden moeten reinigen, en de dierenarts zei, dat ik dat moest doen met water en brandewijn... Ik had nog wat, en ik dacht - -’
Betsie stapte met een radeloos gevoel voor het voetlicht. Het spel ging voort, onverbiddelijk als een uurwerk. Geen gedachten voor Selma. Doch halverwege de akte moest Selma opkomen. Het ‘publiek’ op de planken stond beleefd aan de kant en wachtte.
Er kwam niets.
‘Ze is vast bewusteloos,’ lispelde Thea.
Een grinnik trok door de spelers. Men onderhield zich pantomimisch, terwijl Lyra, de gastvrouw, lange nieuwe zinnen aan haar rol vlocht, in afwachting van Selma.
Betsie antwoordde koortsachtig. Kees glipte weg, om een onderzoek in te stellen. Achter de schermen hoorden ze hem zacht roepen: ‘Selma! Waar is Selma!! Gáùw!!!’
Geloop van veel voeten, een deur sloeg. Jachtig fluisterend spreken.
‘Ik vraag mij dikwijls af, lieve mevrouw Mac Lewis,’ fantaseerde Lyra...
Betsie, knikte, luisterend...
Toen, opeens, zwaaide de coulisse-deur open. Selma stond in de ingang. Ze maakte een al te joyeus entree. Ze begroette geen gastvrouw, ze knikte niet tegen de gasten, ze liet zich niet uitnodigen tot dansen - ze wierp een been in de lucht, alsof ze
| |
| |
het over haar schouder moest weggooien. Ze sprong met zo'n vaart naar het midden, dat de artiestenkring terugdeinsde. Er trok een gelach door de mensen, ook in de zaal. Selma danste zonder een woord aan gasten of gastvrouw te spenderen. Haar ogen straalden, haar gelaat glom. Ze zwenkte als een bromtol. Haar éne dansschoentje raakte los en suisde vlak langs Sandors hoofd de zaal in, waar het tussen de mensen verdween. De zaal gierde.
Selma voerde het tempo dermate op, dat Sandor met wijdgesperde woede-ogen zijn orkest moest na-jagen. De trombone kon niet volgen en brak af. De violen raakten even in de war, doch vonden mekander weer, en speelden als bezeten.
Selma zwierde op een nipper langs het voetlicht, ze dwarrelde in de gordijnen en er weer uit, ze stootte haar verhitte bol tegen een pilaar van karton die door Philips gered werd. Zijzelf was toen al weer in het midden, en gaf daar een pirouette weg om te duizelen. Ten slotte sloeg ze in elkaar met zo'n heftige revé- rence, dat haar japon over haar hoofd sloeg, en de hele Selma als een hoop vodden bleef liggen.
De acteurs lachten hardop, en klapten even daverend als het publiek in de zaal. Selma vloog als een sprinkhaan overeind.
‘Encore!’ riep ze tegen Sandor.
‘Nooit!’ zei die, met vlammende ogen. ‘Zijn we hier in een gek huis?! Moet de zaak aan diggel? - Ben jij verrückt?!’
Hij was van ontzetting al zijn Nederlands kwijt.
Philips Eykelstein, geroutineerd acteur, bracht uitkomst.
‘Wel, mevrouw, wat een zeldzame danseres bent u!’ zei hij, en geleidde Selma, die stralend naar alle kanten boog, naar de uitgang van het toneel, waar zij in de handen van de kleedster werd afgeleverd. Jan Verbeyn stond daar suf bij te staren, want hij moest tamelijk spoedig daarna met Selma een pas de deux dansen.
Betsie transpireerde ervan. Ze was niet geoefend genoeg, en ook niet handig genoeg, om zich nu te kunnen redden. Ze moest het aan de anderen overlaten, en eensklaps in een verknipte tekst meepraten, waaruit bij tijd en wijle flarden bekende woorden tot haar kwamen, die dan een ingestudeerd antwoord kregen. Ze begreep, die hoofdpijnpil beter zelf te hebben kunnen behouden.
| |
| |
Gelukkig liep alles met een sisser af. In de pauze gingen ze allen bij Selma kijken, die in haar kleedkamer zat te huilen.
‘Heb ik gèk gedaan?’ vroeg ze hulpeloos. ‘Ik weet niet meer, wat er precies gebeurd is! Ik dacht, dat het prachtig was!...’
‘Dat was het ook,’ zei Jan Verbeyn.
Doch in de zaal had juist die avond een vriendin van Alie gezeten. ‘Het is een prachtig stuk,’ zei ze later in haar kennissenkring, ‘ik vind Betsie er héél goed in. Je herkent haar gewoonweg niet!... Maar er werd zo schandelijk gedanst - er was een meisje, dat haar schoenen de zaal in gooide. Ze had bijna niets aan, en aan het eind gooide ze haar rokken over haar hoofd! Het was schàn-de-lijk, Alie! Al werkten jullie er allemaal in mee - dan nog zou ik dit ongepast vinden!’
En daarmee verbeurde Betsie een groot deel van de degelijke appreciatie uit de vriendinnen-kring. Zó-iets deed men niet. Wat had er over Betsie zelf in de kranten gestaan, kort geleden?... ze was al zo diep gezonken, dat het haar niets kon schelen.
‘Ze làcht erom!...’ zei Cor tegen Alie.
Zou die aardige meneer Robbens dan toch niet zo'n keurige man zijn, als hij hun geleken had?...
En op een avond - de honderdste voorstelling was toen al voorbij, met weer aardige verrassingen en toespraakjes en een souper - dook de filmman weer op.
Betsie herkende hem niet. Ze wist alleen weer, dat deze man geen goed gezicht had. ‘Wat een ongunstig gezicht!’ dacht ze, en toen knikte hij tegen haar.
Ze had vage herinneringen, meende eerst de heer Houten voor te hebben, bevroor overmatig, vernam toen dat hij Van der Koren heette en meende, dat hij indertijd bij haar was geweest voor een interview.
‘Wij kennen mekaar toch, mevrouw!’ zei hij, met een on-innemende glimlach.
‘Ja, zeker!’ beaamde Betsie, en grijnsde dom.
Waarvan kende ze deze vreselijkerd in 's Hemelsnaam?... Er viel een afwachtende stilte van beide zijden.
‘Ik kom nog eens met u praten,’ hernam de gast, na een kuchje.
‘O,’ murmelde Betsie, en verbeet alle kriebels om ook te kuchen. ‘Ge-ge-zellig...’
| |
| |
‘Over die film,’ verduidelijkte Van der Koren.
Betsie had een gevoel alsof ze uitgleed over een bananeschil en zich ternauwernood kon vastgrijpen. ‘O,’ zei ze weer. Ze zocht haar hele stoffige brein af naar een Nympha-antwoord; maar Nympha was onvindbaar.
‘Over die film, ja...,’ zei ze, om tijd te winnen. Ze ging zitten om zich af te schminken, en bedacht toen dat ze dat niet kon doen. Maar verschillende collega's waren al weg, de stilte naderde stap voor stap door het gebouw.
‘Ik moet me eigenlijk nog verkleden,’ zei ze.
‘Hebt u dan geen schutsel hier in 't vertrek?’ informeerde de bezoeker vakkundig.
‘Ik kan u toch niet achter een schutsel zetten,’ zei Betsie, en wist pas daarna opeens weer, dat vlotte actrices zèlf achter zo'n meubel plachten te kruipen, en er met hoofd en benen in elk geval aan alle kanten uitstaken. ‘Nee, ik heb geen schutsel,’ zei ze lijzig.
En wat ze toch ook eigenlijk wel had kunnen denken, omdat zulks nooit misgelopen was: op dat moment klopte Robbens aan haar deur.
Hij werd voorgesteld: de succesvolle man van de wereld.
‘Aangenaam,’ zei de filmmagnaat, en bevroor op zijn beurt.
‘Meneer komt nog eens over die film praten,’ legde Betsie uit, en keek al vast in de spiegel.
‘Wat aller-aardigst van meneer!’ zei Robbens. ‘Misschien kunnen wij met z'n drieën ergens iets gaan drinken?... Mevrouw Vandepen moet zich nog even verkleden, ziet u!’
Dat zij zelf nu zulke dingen niet kon bedenken! Wat kon ze eigenlijk, behalve over meubels springen en ruzie maken?...
In de eenzame kleedkamer ontdeed ze zich in bliksemtempo van verf en andere aardse schoonheid. Een beetje poeder en een veeg lippenstift was alles, wat ze zich gunde, voordat ze, met de mantel half aan, naar de twee wachtende mannen draafde. Film! en iets drinken!... Ze gaapte onbeheerst, terwijl ze er met afschuw aan dacht. En natuurlijk liep ze, gapend met de mond wijd open, tegen de twee heren op, die samen in de gang stonden te zwijgen.
‘Ik zeg juist tegen mijnheer Robbens hier,’ begon de film- | |
| |
magnaat, ‘dat ik u zo graag alleen gesproken zou willen hebben...’
‘Ach, dat willen er zo veel,’ antwoordde Betsie. Ze hoopte, een licht verwijt in haar stem te leggen, maar bracht het niet verder dan een dubieuze aarzeling. ‘Meneer Robbens en ik,’ zei ze er dus gauw bovenop, ‘meneer Robbens en ik - - nou ja - - wij hebben geen geheimen voor elkaar, ziet u?’
‘Nee,’ beaamde Robbens met glim-ogen, ‘wij hebben geen enkel geheim voor elkaar, meneer Van der Koren!... Het is derhalve niet aan u, een geheim tussen ons te plaatsen!... Trouwens -’ alsof hem dat nu pas inviel, ‘die film wordt toch later in het openbaar vertoond!...’
Dit scheen de heer Van der Koren nerveus op te winden. ‘Kijkt u eens,’ zei hij, en stak een vinger tussen zijn boordje, alsof dit een kunstje was, waarnaar zij moesten kijken, ‘ik heb al enig geld uitgegeven aan publiciteit voor u...’
‘Voor mij?...!’ vroeg Betsie. ‘Hoe dan?’
Zij lieten mekaar vóórgaan bij de uitgang, waardoor opstopping ontstond, tot Betsie doorliep.
‘Ik heb persmensen naar u gestuurd, en artikelen over u doen plaatsen,’ beleed de magnaat bedrijvig.
‘Die vreselijke kerels, die mij flitskiekten, en die onbeschoft waren?’ informeerde Betsie, en voelde met blijdschap, hoe een hooghartige koelte over haar optreden zonk.
‘Nou ja, nou ja,...’ suste Van der Koren.
‘Niets nou ja,’ sneed Betsie af. ‘Ik heb mij geschokt gevoeld door hun optreden!’
‘Ja,’ stemde Robbens in, ‘mevrouw Vandepen heeft zelfs geen kans gezien, die geschoktheid alleen te dragen, zij heeft die meegedeeld aan een fototoestel!...’
Betsie wist met een kribbig gevoel, dat hij liep te glimlachen.
Van der Koren kakelde lacherig. ‘Dat was de beste stunt die ik ooit van enige actrice heb meegemaakt,’ zei hij voldaan. ‘Maar als u weet, dat ik alle schade heb gedragen, zult u toch wel begrijpen, morele verplichtingen aan mij te hebben!...’
Betsie had opeens het gevoel, in de val te zitten. ‘Maar ik wist toch niet, dat u - dat ù,...’ zei ze, en greep van opwinding Robbens' arm.
‘Dat had u toch kunnen begrijpen,’ antwoordde Van der Koren
| |
| |
fijntjes. Hij voelde zich kennelijk zeker van zijn zaak, nu hij mevrouw Vandepen aan zich verplicht wist. ‘Ik heb alle zaken voorbereid, u staat om zo te zeggen elke dag in de krant. Nu reken ik dus op u, mevrouw, om tot een gunstig resultaat te komen. Ik zal u morgen een paar filmscenarios laten zenden, en dan zullen wij heel spoedig - -’
Betsie stond opeens stil. Ze kon gewoonweg niet meer lopen. Ze voelde zich dodelijk vermoeid, en kon aan filmplannen naast haar werk niet denken. ‘Ik moet hierover eerst eens overleg plegen,’ zei ze, ‘en ik beloof u niets, meneer.’
‘Wàt zegt u?!...’ informeerde de filmmagnaat beleefd-snijdend. ‘Wij hebben toch indertijd de afspraak gemaakt, mevrouw, dat u in een film van mij zou spelen!...’
‘Ik kan me dat niet duidelijk herinneren,’ wierp Betsie statig tegen. ‘In elk geval ben ik geen stofzuiger, die u in het stopcontact steekt en inschakelt.’
‘Nu ja,’ zei Van der Koren, iets minder vriendelijk - had hij haar wil voor een stofzuiger gehouden?...
Toen hield Robbens opeens zijn schreden in. En omdat hij Betsies arm had genomen, kwam zij ook langzaam tot staan, zodat Van der Koren nog enkele passen in zijn eentje deed, voordat hij bemerkte, tot een stilstaande groep te behoren.
‘We zijn u zeer verplicht voor de publiciteit, die wij hebben gewaardeerd,’ zei Jaap Robbens. ‘Maar voor de publiciteit die wij níét hebben geapprecieerd, kunnen wij u ook niet bedanken - en dat was het grootste deel van die krantenklets. Mevrouw Vandepen staat onder mijn supervisie, en ik acht haar momenteel te vermoeid om in een film te spelen. Bovendien beginnen wij over enkele dagen met de repetities van mijn nieuwe musical. Hier moeten wij afscheid nemen, meneer Van der Koren!’ Hij stak zijn hand uit. Het was een zeer krachtig gebaar.
‘Ja, maar,’ zei Betsie, die medelijden kreeg met de filmmagnaat.
‘Stil, of je krijgt een klap,’ zei Robbens.
En voordat ze wisten wat er gebeurde, was de heer Van der Koren in het nachtelijk duister verdwenen.
‘Jij met je klap!!’ bitste Betsie, toch boos.
‘Van die man, bedoel ik,’ betoogde Robbens. ‘Ik liep immers te lachen!’
‘Jij loopt altijd te lachen!’ schoot Betsie uit.
| |
| |
‘Kind,’ zei Jaap Robbens zachtzinnig, ‘wat tref jij het, dat je zo'n ouwe zeurpiet bent!’
Het was een mep in haar gezicht. ‘Een ouwe zeurpiet!’ herhaalde Betsie. Maar terwijl ze de woorden uitsprak, wist ze dat hij gelijk had. ‘Wat tref ik daarmee?...’ informeerde ze boos.
‘Nou, ik ben dol op ouwe zeurpieten,’ lichtte Robbens toe.
Er viel een volmaakte stilte.
‘Bah,’ zei Betsie, toen ze weer op adem was. ‘Ik wil op mijn eigen benen staan, Jaap Robbens!’
‘Ach, dat kun je niet, je kunt er alleen mee springen,’ waarschuwde hij. En haar volgende zwijgen benutte hij, door te vertellen: ‘Het is een Engelse musical. “Harten in de zonneschijn” heet dat ding. Je hebt er een heel aardige rol in, Betty! Je moest mij maar als algeheel zakelijk leider voor je leven aanstellen. Ik ben er heus heel geschikt voor.’
‘Hm,’ zei Betsie. Ze wist niets anders te zeggen, en voelde zich een sukkeltje. ‘Nou ja,’ zei ze. Dat had Van der Koren echter ook aldoor gezegd. Nee, die late avond was ze volkomen uitgepraat.
|
|