Versprongen ster
(1977)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
‘Langzamerhand krijg je pretentie,’ stelde Robbens vast. Hij knikte daarbij goedkeurend, en liep haar lachend voorbij. ‘Vind jij het dan geen konijnehokken?’ riep Betsie hem na. ‘Ik ben te weinig konijn, om dat te kunnen beoordelen,’ antwoordde hij, en was verdwenen. De anderen grinnikten in hun kamers. In de gang bij de koffers stond een bizonder elegante jongeman. Hij had glanzend zwart haar, en een paar ogen als fluweel. Toen Betsie langs hem liep op zoek naar een kleedkamer, hield hij haar staande met een zo vleiende blik in zijn ogen, dat ze er een kleur van kreeg. ‘Bent u mevrouw Vandepen?’ Zijn stem was laag en warm. ‘Ja,’ antwoordde Betsie, verrast in haar kamerjacht, en iets vereerd. ‘Ik vind het een genoegen, u van nabij te mogen ontmoeten,’ zei de jongeman, en glimlachte Olympisch. Betsie moest zich beheersen om niet aan haar kapsel te voelen. Ze wist opeens, dat ze een ladder in haar kous had, en dat haar neus glom. ‘Dank u,’ glimlachte ze haastig. Beleefd hield ze haar stappen een beetje in: het ging toch niet aan, hem voorbij te stomen, na deze woorden. Misschien was hij iemand met een belangrijke functie... ‘Ik zou heel graag eens een beetje met u willen praten,’ zei de jongeman. Zijn ogen streelden Betsie op een manier, die haar onbehagen gaf. Ze werd er kribbig van, en dacht: ‘Hij kan toch wel naar mijn gezìcht kijken!’ ‘O, bent u van de pers?’ informeerde ze spits. ‘Inderdaad,’ antwoordde hij. Haar woorden maakten dus hoogstens de indruk van goed begrip. ‘Ik heb iets over u gehoord,’ ging de jongeman voort, met een glimlach alsof hij wel begreep, dat het zo erg niet was. ‘Iets - -’ ‘Over mij?’ herhaalde Betsie verbaasd. Maar zijn blik van verstandhouding gaf haar een raar kil gevoel over de rug. ‘Er valt over mij weinig te horen,’ zei ze, en wist zich de zuster van Cor en Alie. ‘Maar mevrouw Vandepen,’ lispelde de kerel, ‘hoe kunt u | |
[pagina 99]
| |
zó-iets zeggen!’ Betsie stond stil en vroeg zich ijlings af, wat hij gehoord kon hebben. Het leek haar, of de hele gang met kleedkamers meeluisterde. Ze kreeg er een kleur van. ‘Veel soeps kan het niet zijn,’ zei ze, een beetje te vlug. ‘Nou ja, ik bedoel - -’ ‘Nee,’ knikte hij, ‘ik begrijp, dat u het zó niet kunt bedoelen!...’ Hij knipoogde tegen haar met kennelijke verstandhouding. Betsies hoofd leek in vlammen te staan. Ze meende het zelf te horen sissen. Had ze ooit iets mals gedaan, of iets naars gezegd...? Had ze haar rekeningen niet betaald, of iemand afgekeft...? Had ze - - O, die afschuwelijke ogen vol pikante wetenschap gaven haar het gevoel, dat ze dronken geweest moest zijn, of - de Hemel mocht het weten - onder hypnose, en dat ze wilde dingen uitgegalmd had. ‘Meneer,’ zei ze een beetje bits. ‘Ik heb weinig tijd. Wat wilt u, en wat weet u?’ Hij fluisterde: ‘Ik heb gehoord, dat het geheim moest blijven, mevrouw...’ ‘Nou houd het dan geheim,’ kefte Betsie, met een gloeikop. ‘Ik weet echt niet, waarover u spreekt!’ Hij richtte zich op, een beetje gekwetst. ‘Als dat zo is, zou er dus niets geheim te houden zijn!’ zei hij langzaam, en blikte haar weer zo beroerd aan. Betsie voelde haar hart bonzen. ‘Nee, waarschijnlijk niet,’ zei ze. Ze tastte in het duister rond, en wist niet, waar ze zich aan te houden had. Ach, ze had natuurlijk veel te weinig meegemaakt. Ze voelde zich dorps en buiten het leven staan. Betsie wist op dat ogenblik, dat ze bolle ogen zette en haar lippen aflikte. Haar petje stond achter op haar futloze krullen, ze was een hulpeloze trien. Vréselijk!... ‘Schrijft u maar lekker, wat u wilt,’ zei ze, meer om iets te zeggen, ‘ik heb het ontzettend druk! - ik - kan niet - - eh - - ik kan níéts...’ ‘Níéts?’ herhaalde de jongeman met strelende ogen. ‘U stelt mij een beetje teleur... Ik had beslist gehoopt, - nu ja - - -’ Het klonk Betsie walgelijk in de oren. Ze had nu een kleur als een tomaat. | |
[pagina 100]
| |
‘Ik weet werkelijk niet, waar u het over heeft,’ voegde ze hem toe. ‘U zult mij moeten excuseren, ik moet me nog schminken.’ Ze floepte zo-maar een kamertje in, en kwam tot staan tegen Thea's spottende ogen. ‘Kind,’ zei Thea, ‘wat laat jij je kansen toch glippen! Een beeld van een jongen, en zo aardig, Betty!...’ ‘Bah!’ blafte Betsie overstuur, nu ze begon te begrijpen, dat ze niet voor niets een kleur had gekregen, ‘hij kon mijn zoon zijn!’ ‘Gut,’ verbaasde Thea zich, ‘maar daarom kan hij toch wel aardig zijn!... Je had er minstens een fles parfum aan over kunnen houden!’ Ze boog zich achterover in haar stoeltje, en schaterde! ‘Hè, wat lachen jullie toch altijd luidruchtig!’ snauwde Betsie. Maar het hele gezelschap had haar gesprek met de jongeman gehoord. ‘Je bent te degelijk,’ zei Selma. ‘Je bereikt nóóit iets!’ Wat luid gelach aan de heren ontlokte. ‘Ja, je ketst het geluk af,’ knikte Philips. ‘Wij hebben ook al geen kans bij je!’ Maar Betsie kon er niet om lachen. Ze zat opeens in een luchtledig, en begreep de mopjes maar half. ‘Heb je gehoord, hoe Betty een miljonair heeft geweigerd?’ vroeg Lyra aan Jan Verbeyn. ‘Ja, het was cru,’ zei die. ‘Ik had het nooit van haar gedacht.’ ‘Ik begrijp jullie niet,’ bitste Betsie. ‘Ach kind, dat kan ook niet, we spreken toneel-latijn,’ antwoordde Thea. ‘Dat hij nog met haar wilde praten, na alles wat hij van haar wist!...’ zuchtte Jan Verbeyn hoofdschuddend. ‘Ja, hij heeft in haar verleden gegrabbeld,’ knikte Mary. ‘Woeste dingen komen nu eerstdaags aan het licht!’ Ze grinnikten allemaal, en aaiden Betsie over haar krullen. ‘Arme Betty, nu komt de wereld àlles te weten!...’ Maar in de pauze kwamen er twee meer serieuze persmannen. ‘Is het waar, Mevrouw Vandepen,’ vroegen ze, ‘dat u gaat filmen?...’ Daar was gelukkig niemand bij. ‘Welnéé...’ verzekerde Betsie tactloos, ‘ik werk híér toch!...’ De publiciteit ontging haar, tot het te laat was. ‘O, ja,’ zei ze toen een beetje verwezen. ‘O, ja... ik ga misschien wèl filmen... Er bestaan inderdaad | |
[pagina 101]
| |
kansen, dat we een film gaan draaien...’ ‘Kunt u al zeggen, wie er allemaal zullen medewerken?’ informeerde een van de persmannen. Had ze nu toch weer teveel gezegd? ‘Nee, dat is nog een geheim,’ zei Betty Vandepen, en glimlachte zelfverzekerd. En meteen drong het tot haar door, dat dit kon zijn, waarop die jongeman daarstraks had gezinspeeld... ‘Ach, ik weet niet eens, of ik er al over mocht spreken,’ zei ze haastig. En dacht: ‘Lieve God, wat sta ik te liegen!... Zou het spelen van een rol besmettelijk kunnen zijn?...’ De heren keken haar aan met een verstandhouding, die haar weer het gesprek van tevoren in herinnering bracht. ‘Nu ja,’ zei ze, haast kattig van nagemaakte zelfverzekerdheid, ‘we zijn zo ver nog niet, heren!’ Ze stond op, zuiver uit nerveusiteit. De mannen beschouwden het als een congé, en stonden eveneens op. Ze maakten uit een en ander hun eigen conclusies, en schroefden veelbelovend hun penhouders dicht. Betsie had iets verschrikkelijks kunnen zeggen. Ze verlangde opeens innig, te kunnen toveren, om alles ongedaan te maken. Zij filmen!... Zíj!... Cor en Alie zouden er hoge bloeddruk van krijgen, of andere nare dingen. Maar tegelijk wist Betsie, dat het haar vreselijk zou trekken, ook dat avontuur mee te maken: een film!... Jezelf zien, met aangeplakte wimpers en een gezicht als een onrijpe Kerstengel! Ze zou waarschijnlijk nog hogere hakken moeten dragen; en een vent kussen. - Nou ja - -
De volgende avond gebeurde er iets aardigs. Zij speelden hun tweede voorstelling in dezelfde stad, en zouden dan de volgende ochtend verder trekken. Na de laatste akte was er een indrukwekkend applaus. Betsie stond in het midden van het toneel, en overdacht al buigende, hoe belangrijk applaus voor een mens op het podium was. Ze had nooit kunnen denken, dat ze er nog eens zó zeer aan zou hechten. En onderwijl viel en rees het doek, en de spelers bogen en glimlachten. ‘Ik had vroeger veel harder moeten klappen,’ peinsde Betsie. Ze hoorde achter het decor de kleedster enkele bevelende woorden zeggen: er moest direct ingepakt worden, alles moest goed verlopen. Knechten sleepten al met decor-stukken van de vorige akten, terwijl zij daar maar | |
[pagina 102]
| |
met gelegenheidsgezichten stonden hun applaus te incasseren. Toen ze eindelijk weg konden, vond Betsie bij haar kleedkamer twee jonge meisjes op zich wachten. Het waren prille wezentjes van een jaar of zestien. Waarschijnlijk hadden ze onder leeftijdgenoten genoeg praats, maar hier waren zij verlegen en héél jong. Ze wilden zo graag de handtekening van mevrouw Vandepen. Mevrouw Vandepen voelde onder haar schmink een blos opkomen, die haar hoofd in haar hart verwarmde. Ze vergat helemaal te zeggen, dat ze het zo druk had, en haast had - nu het eindelijk eens werkelijk waar was. Ze glimlachte, en zei: ‘Kom even binnen, meisjes!’ En ging hun voor in haar kleedkamer. De meisjes stelden zich voor. Zij hadden twee avonden de uitvoering gevolgd, en vonden het een enig stuk. Maar hun grootste bewondering ging uit naar Betty Vandepen. De heldin, de viefe, wonderlijke oudere vrouw, die zo vlot over een canapé sprong, en met dieven vocht. Misschien hadden ze gemeend, een vermomde jonge vrouw te ontmoeten... Ze zaten tegenover Betsie in het grille licht van de kaptafel, en vertelden met zachte stemmen van hun bewondering. Thea, die aan de andere kleedtafel zat, mengde zich nu en dan met een snaakse inval in het gesprek. Het stoorde Betsie een beetje, ze had zo graag met die meisjes alleen willen praten. Zij koesterde zich niet in hun waardering. Met een wonderlijk inzicht, veel te scherp voor haar, doorzag Betsie, dat de meisjes hevig aangetrokken waren door de figuur van Nympha. Daarom vertelde ze hun ook, dat ze zo blij was geweest, die rol te mogen spelen, en vooral blij, toen ze bemerkte, dat ze die rol kàn uitbeelden. ‘Het was enig!’ zei het ene meisje. En het andere voegde erbij: ‘Het was prachtig!’ Betsie gaf hun haar handtekening. ‘Ja, die Nympha is heel mooi getekend door de schrijver van dat stuk,’ zei ze peinzend. ‘Ik houd van haar. Ze is een goed voorbeeld voor ons, vinden jullie niet?’ Dat was toch wellicht voor moderne meisjes iets te lief. Ze keken haar een beetje verbaasd aan, moesten nadenken, en knikten toen. | |
[pagina 103]
| |
‘Ja,’ zei Thea van haar spiegel vandaan, terwijl ze zich naarstig afschminkte en weer opmaakte, ‘ik vind Nympha ook een best mens. Maar ik ben toch blij, dat ze in werkelijkheid niet bestaat! Mensenlieve, wat zou ik daar een vervelend wezen naast zijn! Terwijl ik het nu nog een beetje red!’ Ze lachte daar aller-vrolijkst bij. De meisjes stemden direct met het gelach in, en de stemming, de vriendelijke, tedere stemming van waardering, brak een beetje. ‘Kinderen, jullie moeten weg,’ zei Betsie. Ze viste uit haar tas twee nieuwe zakdoekjes, die ze diezelfde middag gekocht had, omdat ze er eigenlijk dringend om verlegen zat - in alle degelijkheid hadden ze thuis met hun drieën de zakdoeken vergeten in te pakken. ‘Kijk,’ zei ze, ‘voor jullie elk een. Ik vind het aardig, dat jullie de moeite genomen hebben, mij op te zoeken. Dat stel ik altijd geweldig op prijs.’ De meisjes accepteerden het geschenkje met de verblufte blijdschap van jonge mensen. ‘O, mevrouw! Heel hartelijk dank!’ De sfeer was weer hersteld. Thea bezichtigde het tafereel in haar spiegel, vol vermaak. Een van de meisjes kwam heel dicht naar Betsie toe, en gaf haar een kus op haar wang. ‘U doet me zo denken aan mijn Oma,’ zei ze. ‘En ik hield zo veel van haar!...’ ‘Dat vind ik heel lief van je,’ antwoordde Betsie, en kuste haar geroerd terug. Ze vroeg zich af, of Oma ooit over de canapé gesprongen was. Toen de meisjes weg waren, knalde Thea's lach los. Ze lag met haar hoofd op de schmink-tafel, en schaterde. ‘Oma!’ hikte ze, en keek met betraande ogen in het spiegelglas naar Betsie, die de verf van haar huid haalde. ‘Oma! Wat een compliment! Hahahahahá!...’ Betsie zweeg. Ze wist niet, wat ze ervan zeggen moest. In een altijd aanwezige nederigheid had ze de kwalificatie direct geaccepteerd, en de ontroering begrepen, die het meisje doorstraalde. ‘Lach niet zo hard,’ zei ze alleen vermanend tegen Thea, ‘als die kinderen je horen, zullen ze denken, dat ik ze uitlach, en niets is minder waar.’ ‘Nee,’ antwoordde Thea, opeens uitgestreken ernstig, ‘daar | |
[pagina 104]
| |
ben jij véél te lief voor!’ Hun ogen ontmoetten elkaar in het spiegelglas. Betsie zag met verwondering, dat Thea boos leek. Er sprak een nare onvriendelijkheid uit haar blik. Met nadruk zei Betsie: ‘Ik hoop van harte, dat ik daar te lief voor ben.’ De andere vrouw bleef haar even aankijken. Dan sloeg ze de ogen neer, en zocht met al te veel belangstelling haar lippenstift. ‘Ze hadden ook iets aardigs van jou moeten zeggen,’ ging Betsie kalm voort. ‘Dat heb je dubbel en dwars verdiend, want je werkte zo goed, vanavond, Thea! Maar ik kan het ze toch niet voorprevelen?...’ ‘Ach, klets toch niet!’ bitste Thea. Zij toonde zich verlegen, dat Betsie haar kleine jaloezie had doorzien. ‘In elk geval,’ voegde Betsie erbij, ‘zou ik me er nooit aan stoten, als er mensen voor jóu kwamen, die míj niet voldoende opmerkten.’ Thea richtte zich op alsof ze geprikt was. ‘Maar deze kinderen merkten mij wèl op,’ stelde ze iets te puntig vast. ‘Daar deed je ook goed je best voor,’ antwoordde Betsie. Had er vlak tevoren iemand gezegd, dat ze ergens veel te lief voor was?... Het verhitte Betsie; dit geharrewar om populariteit. Ze had een hekel aan zichzelf, omdat ze te ver was gegaan met haar repliek. ‘Al kwamen er hier twee beelden van jongens binnenlopen, die allebei jou moesten hebben, en tegen mij alleen maar “dag Oma” zeiden,’ voegde ze er half boos bij. Thea onderbrak het aandachtig bij-stiften van haar lippen. ‘Dat kan elk ogenblik gebeuren,’ mijmerde ze hardop. ‘Hoewel ik dan toch zou zeggen: “Jongens, deze juffrouw ìs geen oma!”...’ Betsie kreeg een kleur als een boei. Ze voelde een giftige boosheid door haar bloed kruipen, en beheerste zich. ‘Wat heb ik me dan daarnet véél beter gedragen,’ zei ze kalm. Op dat ogenblik werd er weer aan de deur geklopt. ‘Daar zul je iets voor mij hebben,’ treiterde Thea; en zonder op Betsie te letten, riep ze: ‘Binnen!’ Een jonge kerel met een fluwelen jasje en hoog opgekamd haar boog zich half om de deur. Betsie vond hem precies een ver- | |
[pagina 105]
| |
keerde opkomst in de poppenkast. ‘Goedenavond, zit mevrouw Vandepen hier?’ vroeg hij. ‘Néé!’ zei Betsie stekelig. ‘Nee,’ echode Thea droogjes, ‘daar stáát ze.’ Betsie knikboog, betrapt op een leugen. De man grinnikte breed. ‘Mijn naam is Gertsen van de Avondkrant,’ zei hij. Het klonk adellijk. Thea poederde zich uitbundig - ze leek zich in een rookgordijn te hullen. ‘Gut, ik heb haast,’ antwoordde Betsie, en wist meteen, dat geen actrice dat ooit zei tegen enige Gertsen van welke Avondkrant ook. Hij grinnikte weer, en kwam doodbedaard binnen. ‘Ik zal u niet lang ophouden, en wil u desnoods best even met mijn wagentje naar uw hotel brengen, of naar het station, mevrouw,’ zei hij. ‘Dat hoeft niet,’ antwoordde Betsie, en ging zitten. Natuurlijk net op een tube rose schmink. Ze zag in de spiegel, dat meneer Gertsen met manlijke beheersing een derde grinnik doodkneep. ‘Ik wou zo graag weten wat er waar is van die filmgeruchten, mevrouw Vandepen,’ zei hij, met het potlood in de aanslag. ‘Ik ook,’ stemde Betsie in. Thea borg haar poederdoos weg. ‘Mevrouw Vandepen is ontdekt, terwijl ze in de badkamer van het raamkozijn in de kuip dook,’ vertelde ze. ‘Zij droeg daarbij een blauwe strik om haar rechterbeen, en een briljanten armband, en ze zong tweestemmig van Sari Marijs. Toevallig stond er toen een regisseur samen met een cameraman op een ladder voor het sleutelgat. Ziet u? Nu heeft mevrouw Vandepen een contract voor twintig jaar.’ Betsie was volslagen achter adem, nu deze wilde fantasie niet uit haar eigen brein ontsproot. Ze keek verblind in een schaterend mannengezicht, en grijnsde dom mee. ‘Ja, zo ongeveer is het gegaan,’ zei ze. ‘Die cameraman droeg een zonnebril en de regisseur was sterk bijziende en doof.’ ‘Ik hoop dat allemaal te kunnen onthouden,’ meesmuilde de heer Gertsen, ‘het zal een best artikel worden.’ Thea presenteerde hem een sigaret, wat Betsie vervelend vond. Opeens had ze behoefte aan een kleedkamer alleen. Was dat wellicht haar star-allure, die begon te werken...? ‘Maar wat is er nu wèrkelijk waar van die geruchten?’ drong de jongeman aan. | |
[pagina 106]
| |
Betsie gaf hem vuur - zo snel was ze dan toch nog wel, met dat ge-oma. ‘Meneer Gertsen,’ zei ze, ‘als iemand succes heeft in dit vak, wordt er al gauw over filmen gepraat. Wist u dat?’ De reporter knikte zwijgend. Hij keek Betsie aan met zulke klare ogen, dat ze hem opeens niet gek meer vond, met zijn fluwelen jasje en modieus haar. ‘En dat gepraat neemt dan in de loop van enige tijd min of meer definitieve vorm aan, mééstal min...’ Ze zag met een kneep in haar hart, dat hij nu toch iets begon op te schrijven. ‘Wat er gaat gebeuren, ligt nog in de toekomst,’ voegde Betsie er statig bij. Enig mysterie mocht er wel zijn, dat hield de zaken gaande. En eensklaps wist ze Nympha weer in zich op te roepen. ‘Mag ik er verder over zwijgen, meneer?’ vroeg ze. ‘Onder kunstenaars bestaat het bijgeloof, dat praten over plannen ongeluk aanbrengt.’ Hij boog hoffelijk. ‘Dat klinkt voldoende positief,’ zei hij. Betsie opende haar mond om veel te snel te zeggen, dat er níéts positiefs was. Maar ze zweeg en glimlachte.
En daar zou het bij gebleven zijn, als niet de wanden van de kleedkamers dun gebleken waren. In een aangrenzend vertrekje hadden Selma en Lyra het woord oma opgevangen, en de complimenten van het jonge meisje beginnegapt, ze hadden de woordenwisseling tussen Betsie en Thea met belangstelling gevolgd, en zo ook het gesprek met de reporter. Aan het souper werd Betsie door Jan Verbeyn begroet: ‘Dag oma!...’ En een van de meisjes giechelde een beetje kunstmatig: ‘Filmoma dan toch, Jan! Vergeet dat niet!’ ‘Een vrouw, die in één avond oma wordt zonder kleinkind, en filmactrice zonder - - proefopname,’ zei Philips met een buiging. ‘Niet eens zo heel erg lang geleden ben ik van een kantoor weggegaan, omdat ik de baas een misselijke vent had genoemd,’ vertelde Betsie. Het klonk veel persoonlijker dan ze had bedoeld. ‘Je carrière vertoont dus zigzaggen,’ stelde Jaap Robbens vast. De anderen lachten allerhartelijkst, hij had kennelijk de situatie gered. Betsie glimlachte en ging langzaam zitten. Ze vouwde haar servet open, en keek de hele kring rond. Alie ogen waren | |
[pagina 107]
| |
op haar gericht. ‘Heeft ooit een van jullie iets anders dan een Oma in mij gezien?’ vroeg ze toen openhartig. Het was lekker, ze een slag vóór te zijn. De anderen zwegen. Enkelen roerden verstrooid in hun kreeft; Lyra greep de zoutstrooier. ‘Ik heb me nooit een oma gevoeld,’ gaf Betsie toe. ‘Maar moet dat een reden zijn, van jullie, die nog geen van allen vijftig jaar oud bent, te mogen verwachten dat je me voor een jonge meid aanziet?...’ Ze had hun de wapens uit handen geslagen. Kees en Hein glimlachten haar openlijk toe. ‘Ik heb eigenlijk nooit een oma in je gezien,’ zei Philips. ‘Je hoort bij de troep - leeftijd doet er weinig toe, Betty!... Het is meer - och, we zijn gewend, dat de vrouwen in onze kringen graag voor jonger doorgaan dan ze zijn... En daarom werkte het complimentje van dat kind op onze lachspieren.’ ‘Dat begrijp ik best,’ antwoordde Betsie. ‘Het was ook een dwaas gevoel, een kleinkind-kus te krijgen inplaats van een bewonderings-kus!’ Ze lachten allemaal. ‘Maar ik heb mij nog nooit in het dagelijks leven Nympha gevoeld, vóór vanavond,’ voltooide Betsie. ‘Jullie trekken toch ergens een pijnlijke, ietwat vijandelijke lijn tegen één mens, omdat die een kleine erkenning meer ontvangt... Ik hoop nooit daartoe te vervallen.’ Ze hadden geen van allen een antwoord daarop. Tot Sandor opstond, zijn glas hief, en zei: ‘Ik heb ook nog nimmer jou buiten het toneel als Nympha gezien - maar het flatteert je, Betty. Ik drink op Nympha en op Betty en op alle oma's, die op een van beiden mogen lijken. Het moet een geluk voor hen zijn!’ Daarmee was het probleem uit de wereld. Maar Betsie lag die avond een beetje wakker. En ze dacht aan de ogen van de jonge meisjes, en aan de kus van koele lippen op haar geschminkte huid. Ze was héél dankbaar.
Overigens was het geen plezier, de kamer te delen met Lyra. De vrouw die op het toneel zo bij-de-hand was en in het dagelijks | |
[pagina 108]
| |
leven hartelijk als geen ander, bleek in de intimiteit des binnenskamers over niets en niemand anders te kunnen praten dan over zichzelf. Haar stem, haar voordracht, haar intonatie. De oefeningen, die zij daarvoor gedaan had, en nòg deed. Haar coiffure, haar huid, haar voeten en handen en nagels. Wat de manicure van haar zei. Haar figuur en haar bewegingskunst. De uitdrukking van gelaat en lichaam. De recensenten, de krant, de publiciteit. De foto's in dagbladen en op affiches. Lyra's makeup, haar huidbehandeling, haar toiletten. De verrukking van de kapper. De verpletterde zaligheid van het publiek, als zij een avond-alleen gaf. Het applaus, als er maar niemand anders op het toneel stond. De vreugde van belichtings-knechten, die voor haar mochten werken. De gretigheid der litteraire mensen, om hun werk door háár stem te horen vertolken. Het publiek, tot tranen geroerd, met stuk-geklapte handen, de halzen rekkend om meer van haar te zien dan hun buurman. De duizenden handtekeningen, die haar gevraagd werden. De post, de telefoon thuis, de drukte van een representatief leven... In tactloze onbeheerstheid begon Betsie, die al lang niet meer luisterde na de eerste twintig minuten, over Thea. ‘Ze is een beetje luidruchtig, hè?...’ Ze hoorde zelf, dat ze de roddeltoon te pakken kreeg, die onder toneelmensen teveel gehoord werd. Ze zag eensklaps de frons van Lyra, en zweeg schuldbewust. ‘Ach, Thea!’ zei Lyra, bits schouderschokkend. ‘Een dom giecheltje, een vrouwtje zonder beschaving!... Wat is ze eigenlijk anders dan een vervelende sloerie?!’ ‘Een slóérie?...!’ herhaalde Betsie. ‘Nu ja, zo'n slonzig wezen, zonder veel besef van zichzelf,...’ trachtte Lyra te verbeteren. Ze waren allebei geschrokken. ‘Een sloerie!...’ herhaalde Betsie, en wist zich reddeloos zonder tact, ‘ik vind haar wel aardig, hoor...’ ‘D'r is niets aan,’ zei Lyra alwetend. ‘Een meisje zonder manieren, zonder uiterlijk - dat geverfde haar!... En altijd die luide grapjes!...’ ‘Ze heeft net zo'n bustehouder als jij,’ bedacht Betsie peinzend. En wist met schrik, dat ze het nu helemaal verpest moest hebben. Lyra bleef wel vier minuten stil. | |
[pagina 109]
| |
De treinreis duurde die ochtend maar een uurtje. Ze moesten een keer overstappen, waardoor Betsie in de coupé kwam te zitten bij de koormensen. Ze voelde zich daar veel rustiger. Er werden veel dwaze dingen gezegd, de jongens floten modieuze wijsjes, de meisjes roddelden een beetje in de stijl van de grotere collega's. Maar alles had niet zo veel om het lijf. Betsie installeerde zich in een hoekje, en deed de ogen dicht. In de andere hoek zat de kleedster, die zich meestal ver uit de buurt van de grotere acteurs en actrices hield. De trein denderde eentonig over het traject, buiten lag een grijze mist over het land. Wellicht zaten de twee oudere vrouwen te stil, zodat de jonge mensen dachten, dat ze sliepen. ‘Ze is toch maar een omaatje,’ zei de hoge stem van Ming, heel zacht. Er viel even een zwijgen. Betsie begreep met dichte ogen, dat de anderen haar monsterden, en mekander aanblikten. Ze verroerde zich niet. ‘Vind jij haar een ouwe vrouw?’ vroeg Hein op de man af. De meisjes giechelden. Betsie vond, dat dit soort meiden heel anders giechelde dan de meisjes van kantoor. Een stemmetje fluisterde liefjes: ‘Jong is ze beslist niet!’ De stem van Kees antwoordde brommerig, even zacht: ‘Ik vind haar best zoals ze is. Een beetje verlegen. Ze kon wel wat ruilen met jouw brutaliteit!’ ‘O, dank je!’ Dat werd heel gewoon hardop gezegd. Betsie overlegde, of ze zich nu kon bewegen, en anders gaan zitten. ‘Ze stelt zich niet zo erg aan, geloof ik,’ zei een stem, die waarschijnlijk van Tom was. Betsie onderdrukte met al haar kracht een blos. Het was monsterachtig, daar te kijk te zitten voor al die meedogenloze jonge ogen. Een meisjesstem fluisterde: ‘Ik vind haar toch een beetje 'n gek mens...!’ Er werden kennelijk onwaardige dingen van haar gedacht. Zo helemaal niet, wat een vrouw met veel applaus graag zou horen. Maar Betsie bedacht op dat ogenblik, dat ze Greta Bastemeyer ook een gek mens had genoemd, in het ziekenhuis, toen ze naast haar bleek te liggen. Waarschijnlijk zou zich zo elke schuld wreken. | |
[pagina 110]
| |
Een andere meisjesstem, nuffig, zei zacht: ‘Ze komt beslist niet uit onze kringen... En dan die kletspraat over filmen!...’ Toen minderde de trein vaart. Betsie opende haar ogen. Ze keek om zich heen. Allemaal jonge ogen, die ietwat peilend en verlegen in haar richting gluurden. ‘Zo wordt er in ons stuk ook over Nympha gesproken,’ zei ze. Maar het gaf haar toch niet het prettige besef, meester van de toestand te zijn. Veeleer kreeg zij de indruk, kattig en ouwelijk te zijn. Ze hees met een vriendelijk gezicht haar bagage uit het net, vóór een van de jongens had kunnen helpen. Ze stapte het eerst van allemaal uit. Waarom, in 's Hemelsnaam?... Wilde zij de oma-gedachte opheffen? - Ze liep veerkrachtig voor de anderen uit. En zwikte natuurlijk over een richel in het perron, zodat ze met het hoofd vooruit langs de controleur stormde. Ze keek om. Vervelend en héél onbeheerst. ‘Heb je hier kennissen, dat je zo'n haast maakt?’ vroeg Philips, die vlak achter haar liep. Hij had haar willen helpen met het dragen van haar koffertje. En dat ontroerde Betsie - ook weer meer dan nodig was. Nee, ze was nog lang niet door de wol geverfd. Er moest nog een massa applaus over haar hoofd gaan. -
Ook in die plaats zouden ze twee voorstellingen geven. Betsie genoot van de vreemde stad, de andere etalages. Hun hotel was aardig en goed van verzorging. De dagen waren kil, het was winterachtig. In het theater moest gerepeteerd worden, omdat Thea een beetje hees was, en voor een paar avonden de spreekrol bekort wilde hebben. Tijdens dat repeteren bleek trouwens, dat de belichting niet deugde, zodat Robbens nog eens heel degelijk met de toneelknecht het stuk doornam. Alles duurde langer dan verwacht was. Tussen de schermen stonden Thea en Hein, de koorjongen, samen te fluisteren en te lachen. Betsie kreeg een andere canapé, en die bleek hoger. ‘Ik moet even springen,’ zei ze. ‘Ga es aan de kant daar!’ Het zwikken op het perron had haar spieren een beetje verstijfd. Ze maakte eerst enkele oefeningen, tot ze warm was. Ze sprong daarna over een stoel. Dat ging. Ze sprong over een tafeltje. Dat ging ook. ‘Wat moet dat malle mens?’ informeerde een van de toneelknechts. ‘Dat doet ze altijd, als ze zenuwachtig is,’ vertelde Thea. ‘Moet | |
[pagina 111]
| |
je haar zien, als ze plankenkoorts heeft! Dan springt ze over canapé's!...’ De knecht hinnikte dom. Betsie sprong over een hogere tafel. Het lukte toch best. ‘Ze is onze oma,’ zei Hein. Het mopje werd toch vervelend. Het joeg het bloed door Betsies hart met een heilig tempo. Mensen wisten nooit maat te houden. Ze bedierven haar hele plezier in die jonge meisjes!... ‘Jullie oma?!...’ herhaalde de knecht perplexed. ‘En ze heeft héél grote plannen,’ vulde Thea aan. Betsie was zo geërgerd, dat ze een fikse aanloop nam, recht op een vleugel, die als eenzaam stom residu van een recital in een hoek stond geschoven. ‘Ik spring erover, en zal ze aan het schrikken maken,’ dacht ze kwaadaardig. ‘Grote plannen!!...’ Ze maakte een stevige afzet. Haar benen waren heerlijk soepel - o, ze zou vanavond best - - Maar over de vleugel kwam ze niet. Inplaats daarvan kwam ze er met een dreunende bons, en een nagalm van snaren, bovenòp terecht. ‘Bètsie!’ mekkerde Thea ontzet. Ze stonden allemaal star. ‘'t Mens is harstikke gek,’ siste de knecht, uitwijkend. Hijgend, en lang niet zeker van haar staatsie, liet Betsie zich van het zwarte meubel zakken. ‘Ik ben toch niet zo fit als anders,’ zei ze. En wist zich onsterfelijk lachwekkend. Dat ze nu ook niet het juiste wist te zeggen! Dat ze zulke idiote dingen deed! O, ze zou wel nooit wijzer worden. Toen keek ze in de al te twinkelende ogen van haar directeur. ‘Je bent mij fit genoeg,’ zei Robbens droog. Waarna het ganse gezelschap in zulk schateren losbarstte, dat Betsie niet kon achterblijven. Ze lachte dus maar mee, doch meende zich nog te moeten rechtvaardigen: ‘Ik ben straks op het perron gezwikt, en dat heeft mijn beenspieren een beetje stijf gemaakt,’ zei ze. ‘O,’ antwoordde Robbens. En daarom moesten al die anderen weer zo vreselijk lachen. Betsie vond het niets leuk. Ze dacht: ‘Dit komen Cor en Aal vast te weten!...’ Maar er was meer, wat Cor en Aal te weten zouden kunnen komen. Toen Betsie die avond haar kleedkamer zou binnenstappen, trad haar een actief mannetje in de weg, dat achter een doosje dook, en een lichtflits op Betsie losliet, welke haar volkomen buiten | |
[pagina 112]
| |
activiteit stelde. ‘Meneer!’ hijgde ze, en tuimelde van een niet-gekregen slag tegen de deur, die niet op slot bleek, ‘wat móét u...?’ Hij boog haastig en stelde zich voor. Betsie was zo verdoofd van de flits, dat ze de naam niet eens verstond. ‘Maar wat wìlt u?...’ drong ze aan, en trachtte vergeefs, zich enig air aan te meten. Hij zei iets ingewikkelds over de film. Het sloeg een helle woede los in Betsie. Moest ze, doodfatsoenlijk op weg naar haar kleedkamer, aangevallen worden door malle ventjes met bliksemstralen, omdat iemand ergens in een onbeheerst moment had gezegd, dat ze misschien eens zou gaan filmen - was ze dan gemeengoed, met alle onaangename gevolgen daarvan? Moest ze als een argeloos dom slachtoffer in de kranten komen, omdat zo'n ouwe mislukkeling zich niet kon inhouden?! Ze kon hem nu weer een beetje onderscheiden, haar ogen wenden zich aan het schemerige licht. ‘Zoudt u dan tenminste zo beleefd willen zijn, een vrouw de kans te geven, te poseren?!’ beet ze hem toe. Was ze daar toch bijna van schrik een los-staande deur binnen gerollebold! ‘O, graag,’ zei die halsstarrige aap, en draaide aan zijn camera, alsof Betsie nogeens beflitst zou worden. ‘Als u dáár gaat staan, en net doet, alsof u - -’ ‘U kunt gáán,’ zei Betsie statig, en zwenkte haar kleedkamer binnen. Ze sloot de deur nadrukkelijk. ‘Kind,’ fluisterde Thea, die weer in een best humeur was, ‘wat oerstom van je!... Die man had een beeld van een kiek kunnen maken, nu publiceert hij iets geks van je!’ ‘Hij zag er niet uit of hij iets goeds kon maken!’ zei Betsie. En zette van boze verbouwereerdheid haar wenkbrauwen aan met een lippenstift. Ze hóórde niet in deze sfeer! Ze had misschien toch niet - toch niet - nou ja, wàt niet?... Met een zucht veegde ze de rouge uit haar wenkbrauw. ‘Ik geloof niet, dat ik met mensen kan omgaan,’ zei ze somber. ‘Je hanteert de pers tenminste als een ontsnapte aap,’ antwoordde Thea terechtwijzend. ‘Ik heb nog nooit iemand zó lichtzinnig zien omspringen met publiciteit!’ ‘Het zijn allemaal monsters,’ zei Betsie. Maar ze voelde zich | |
[pagina 113]
| |
om de een of andere reden toch weer opgewekt worden. Een ontsnapte aap! Zij! Het was een verfrissende gedachte, al mochten Aal en Cor dat nooit weten! Toen Betsie in rose satijn met namaak-diamanten uit haar kamer kwam, stond er in de gang een toneel-knecht met een jongetje. ‘Ik wou net bij u kloppen,’ zei de man met zo'n schuwe blik, dat Betsie begreep, hoezeer hij dat beslist niét net van plan was geweest. De man wees op het jongetje en zei: ‘Hij wou u spreken.’ Betsie had het jongetje zo graag alleen gesproken, maar het was dicht voor het begin van de voorstelling, de violen stemden al, en de fluitist tierelierde een toonladdertje. In de gang bij de kleedkamers stonden Philips en Jan, Lyra, Selma en Robbens. ‘Wat wou je, ventje?’ vroeg Betsie, met een nijpende bede in haar hart, dat hier niet weer een Oma-kus mocht dreigen. Het was zo'n lief kereltje, hij kon niet ouder dan negen jaar zijn, met grote blauwe ogen en blond krulhaar. Hij keek beschroomd naar haar oud-geverfde gelaat, en zei zachtjes: ‘Ik wou uw handtekening.’ Voor alle zekerheid vroeg Betsie: ‘Weet je zeker, dat je mij moet hebben, en niet de mevrouw die nog binnen zit?...’ ‘Nee,’ zei het jongetje beleefd, ‘U bent toch mevrouw Betty - eh - ‘Ja,’ beaamde Betsie met een lichte blos, ‘die ben ik...’ Ze bekeek hem met een glimlach. ‘Nou, mijn handtekening zul je hebben,’ gaf ze toe. ‘Moet je er nog meer hebben?’ Want in de gulheid van haar hart meende ze de anderen deze kans op populariteit in handen te moeten spelen. ‘Nee,’ zei het jongetje. ‘Als ik er eentje van u heb, en eentje van onze zwemleraar, en nog een van de burgemeester, dan kan ik ze ruilen voor een autogram van Abe Lenstra.’ Betsie hield de adem in. Ze keek de anderen aan, zoals die daar rondom stonden. Iets te gauw zei ze: ‘Ik ga toch vooruit!...’ Waarna Philips hartelijk lachte. Hij gaf Betsie zijn vulpen. Het jongetje reikte Betsie een kreukloos papiertje. ‘Het is net die mop,...’ zei Betsie. Ze had eens zo'n soort mop gelezen, maar wist die toch niet precies meer. Ze schreef met grote letters haar naam op het papiertje. ‘Wil je d'r twee hebben?’ vroeg ze sportief aan het jongetje. ‘Misschien kun je dan nóg een voet- | |
[pagina 114]
| |
baller erbij krijgen!...’ ‘Nou, dat denk ik niet,’ antwoordde het jongetje peinzend. ‘Maar ik wil het toch graag proberen!...’ Ze gaf hem twee autogrammen, en voelde zich alles behalve een beroemdheid. Ze boog zich naar zijn blonde hoofd en kuste hem niet. Want hij was een jongen van negen jaar, en ze begreep, dat ze hem niet als een klein kind mocht behandelen. ‘Vind je mij een soort lieve oma?’ vroeg ze, in milde zelfspot. Selma stiklachte even. ‘U bent helemaal geen oma,’ zei het jongetje. Hij bekeek haar zeer nadenkend. ‘Maar ik vind u uit de verte mooier dan van dichtbij...’ Ze lachten allemaal, Betsie zelf het hardst. ‘Daar ben ik blij om,’ zei ze, ‘want op het toneel moet ik uit de verte mooi zijn! Dank je wel!’ Ze gaf hem een hand. De muziek begon te spelen. Ze knikte nog eens, terwijl ze zich naar het toneel haastte.
De avond was even geslaagd als in de andere stad. Er waren bloemen, die van Robbens bleken te zijn. ‘Voor de vrouw, die zo prachtig op de vleugel... springt’, stond er op het kaartje. Ze boog stralend en glimlachend naar de zaal, die klapte en stampte. Nympha Mac Lewis, de vrouw die zich op glorieuze wijze verraadde. Muziek, dans, prachtige toiletten, juwelen, ontroerende dialogen, geestige teksten. De kritieken waren unaniem goed, de volgende dag. Betsie wandelde de hele dag door het stadje, kocht enkele dingen die ze als herinnering wilde bewaren. Lyra liep met haar mee, en bleek op straat toch minder op zichzelf geprojecteerd te zijn, dan in de slaapkamer. Ze stond open voor schone stoffen, meubels, schilderijen. Ze droegen elk een anjelier uit de boeket van Robbens, en zagen er uit als een feest-commissie. ‘Wat hebben we toch een heerlijk land!’ zei Betsie. ‘Ik houd van deze steden, met hun typische Nederlandse gevels en bruggen! Ik vind het beslist heerlijk, hier zo rond te zwalken, en morgen weer ergens anders te zijn!...’ Ze aten heerlijk, en schreven briefkaarten naar huis, voordat ze naar het theater gingen. Op weg daarheen haalden ze Thea en Hein in, die genoeglijk samen liepen te ginnegappen. | |
[pagina 115]
| |
‘Ik begrijp Thea niet, die jongen is toch niet van haar stand!’ zei Lyra zacht. ‘Een koorjongen en een zangeres!...’ Maar Betsie zag daar geen kwaad in. Ze mochten toch best samen een beetje wandelen, en mekander aardig vinden?... Doch bij haar kleedkamer stond een klein figuurtje, ditmaal zonder toneelknecht naast zich. Toen Betsie de gang bij de kleedkamers binnenliep, zag ze het kind meteen. Hij knikte stralend naar haar. ‘Ben je daar wéér?’ vroeg Betsie. Haar hart ging open naar zijn allervriendelijkste lachje, hoewel ze nog aldoor een beetje bang was, dat hij dingen zou zeggen, die pijnlijk waren om door anderen vernomen te worden. ‘Moet je nu toch handtekeningen van de anderen hebben?’ animeerde Betsie. ‘Nee,’ antwoordde het jongetje, haar netjes een hand gevend. ‘Ik wou er alstublieft nog één van u. Want een meisje in onze klas geeft me voor één autogram van u, eentje van Faas Wilkes!’ Aan zijn stem te horen was het heel wat. De mensen in het gangetje grijnsden, terwijl Betsie in haar tas zocht naar een pen. Ze vroeg: ‘Wie is Faas Wilkes?’ ‘Nou, dat is toch een voetballer!’ zei het jongetje, lichtelijk verbaasd dat zo'n mevrouw dàt niet wist. Betsie voelde zich wonderlijk jong. Ze bood ook niet aan, twee autogrammen te geven. Ze schreef haar sierlijkste handtekening en gaf hem aan het kind. ‘Gefeliciteerd met je Faas Wilkes,’ zei ze. Hij knikte blij, en gaf haar nog een hand. ‘Ik vind u zó veel - mooier, dan gisteren,...’ zei hij bij wijze van goede raad. ‘Ja,’ zei Betsie zelfbewust, ‘maar nou ben ik ook nog niet geschminkt voor het toneel!’ Ze wuifden tegen elkaar, voor hij vertrok. En achter Betsie stond Philips, die zei: ‘Dat is weliswaar niet rozen voor Betty, maar dan Faas Wilkes voor Betty! Je stijgt in prijs!... Wat ik me best kan voorstellen!...’ Betsie tikte hem op de wang en liep haar kleedkamer binnen. Ze voelde zich méér dan gerehabiliteerd.
De kamer, die zij ditmaal met Lyra deelde, was niet zo goed als in de vorige plaats. De kamer was naast een trap, zodat ze de hele nacht het op en neer lopen van andere gasten hoorden. De | |
[pagina 116]
| |
bedden waren iets te hard, de kraan van de wastafel drupte. Betsie lag de halve nacht wakker, en dacht aan allerlei dingen, waar ze weinig of niets mee te maken had. Voor het eerst, nog wel door haar eigen opmerking kort tevoren tegen Robbens, was ze tot peinzen gekomen over het probleem: wat gebeurt er na dit stuk? Want een klein kind kon begrijpen, dat ze niet eeuwig zouden blijven spelen. Er zou een moment komen, dat Nederland voldoende wist van Nympha Mac Lewis. Wat dan?... Was er werkelijk enige kans, een film te maken? - Eén??... Het was zo vreemd, dat de mens altijd vooruit moest zorgen. Dat hij nooit in staat was, het leven te leven zoals het kwam. Er moest morgen ook brood zijn. Nu ja, dat wàs er dan ook wel. Maar op een gegeven ogenblik zou Betsie afstand moeten doen van het gejuich. De waardering, die zij nog maar zo kort kende, en die haar niet lang toegemeten kon zijn. Zou zij dan weer in de Papegaaienlaan komen, en toch een kanarie krijgen? Zou ze haar krullen en hoge hakken vergeten, de schijn afleggen, en alles in haar herinnering opbergen?... Als wàt zou ze uiteindelijk achterblijven: als een ex-Betsie of als een ex-Betty?... In de donkere kamer, met buiten steeds die schreden en het half-gefluisterde spreken, met naast haar het tik-tik-tik-tik van de kraan, werd elke toekomst voor Betsie een schrikbeeld. Ze griezelde evenzeer van toneelspelen tot ze omstreeks de negentig dood omver zou tuimelen, als van de beruchte levens-‘avond’, de schemer van het non-actief zonder toekomst. Eigenlijk leek haar die duisternis met het gejacht daarbuiten en de droppelende tijd een naar zinnebeeld. Lyra droomde een paar maal hardop. ‘Mijn avondjapon, mijn avondjapon!’ beval ze. ‘En die roze parels, die staan zo prachtig bij mijn huid! O, die kan bijna geen mens dragen, maar mij staan ze -’ ‘Lélijk!’ zei Betsie hardop. Het andere bed zweeg verpletterd. Later, in de vroege ochtend, zei Lyra zacht: ‘Hij gaf haar een kus!’ En dat ontroerde Betsie. Wat wist je weinig van je medemensen en van hun gevoelens! - Waarover droomde Lyra nu? Over een jong meisje, dat een kus had gehad van iemand, door wie | |
[pagina 117]
| |
Lyra gekust had willen worden? Was het een flard uit een voordracht?... Of - sprak ze in haar droom over het kleine jongetje, dat Betsie zo keurig een hand had gegeven?... Er leek een wereld van gedachten los te breken, door die éne zin. En intussen sliep Betsie bijna niet, en voelde zich om acht uur, toen ze wilde opstaan, doodvermoeid en stok-oud. Lyra was nauwelijks tot het bewustzijn teruggekeerd, of ze begon weer over haar aanstaande middag-voordrachten, over de stembuiging die bij enkele verhalen vereist was, en die niemand anders zó perfect onder controle had. Haar kapsel moest voor die opvoeringen totaal herzien worden, maar misschien deed ze het met een pruik. Hoewel de kappers altijd zeiden: ‘Mevrouw! Dat mag iemand met zulk haar toch niet doen!...’ ‘Ben je al grijs?’ vroeg Betsie, versuft. ‘Wàt zeg je?!’ hijgde Lyra. ‘Bètty!... Ik ben immers heel donker acajou, bij zwart af!...’ ‘Ja,’ zei Betsie. ‘Dat is zo...’ Haar eigen haar was die ochtend een bosje pieken. Enfin, die moest de kleedster dan 's avonds maar even friseren. |
|