Versprongen ster
(1977)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
van de meest vernietigende kritieken. Toen Betsie de eerste vijf had gelezen en daaruit moest concluderen dat ze een stamelend wrak was, zonder enige aanleg, een opgedirkte vogel-verschrikker zonder stem of beweging, had ze het liefst in bed willen blijven voor de rest van haar leven. Ze voelde zich geschandaliseerd, alsof ze voor openbare dronkenschap was opgebracht. Drie recensies lieten een veel vriendelijker geluid horen - dat leken Betsie de drie, welker schrijvers ze in haar kleedkamer ontvangen moest hebben. ‘Een charmant spel, onverwacht geestig van dialoog, met puike krachten in de bezetting. Betty Vandepen, een tot nu toe onbekende op onze planken, bleek een openbaring van pikante uitbeelding te zijn. Een betere keuze voor de rol van Nympha Mac Lewis had de regisseur Robbens werkelijk niet kunnen maken.’ - ‘Wij voorspellen deze vrouw nog grote successen, als zij in deze stijl blijft doorwerken’. - ‘Betty Vandepen heeft de figuur van Nympha geheel logisch gemaakt, zó logisch, als men dit slechts bij het grote toneel gewend is - zeker niet in een musical. Ik acht haar spel van hoog peil, ontroerend en zeer zuiver. De gehele opvoering droeg trouwens dit stempel van fijne beschaving.’ Aardige woorden; maar zij wogen niet op tegen alle bitterheden. De wrange woorden, waarbij Alie en Cor kies zwegen, alsof ze te kennen wilden geven: ‘we wisten dat immers?...’ Betsie greep zich vast aan de anderen van het gezelschap: ze waren toch een eenheid! Ze werkten samen! Maar - waar was die samenwerking, na een week? Verschil van mening, ruzie, lachbuien. Loretta was na de première niet meer terug gekomen. ‘Ze is bloemen aan het plukken,’ zei Thea, en had daarmee de lachers op haar hand. Ook Thea Thompson had echter haar bitse dagen, haar humeur en haar schampere opmerkingen. Vriendschap was er onderling heel weinig - alleen als er pech dreigde. De regelmaat was het enige troostende: elke avond half acht slipte Betsie de toneel-ingang in, de trappen op, naar haar kleedkamer. Daar wachtten altijd de kostuums, de juwelen in hun goedkope etuis, de toilettafel met schminks en poeder. Na tien dagen was Betsie in staat, zichzelf te schminken. De specialist | |
[pagina 84]
| |
keurde haar werk nog wel, maar vond er weinig aanmerking op. Ze had het gevoel, vreselijk hard te werken, door alle nieuwe dingen, die ze zich noodzakelijk moest eigen maken. Op een avond was ze zuiver toevallig erg vroeg. In het theater brandde nog bijna geen licht. Betsie wist nu voldoende de weg, dat ze zelf naar de lichtknopjes tastte. Bovenaan de trap naar de kleedkamers stond ze opeens tegenover Robbens. En terwijl ze hem zag, drong het tot haar door, hoe weinig ze elkander zagen, nu het werk draaide. ‘Hoe gaat het met jou, Betty?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Goed,’ zei Betsie. ‘Ik begin me een gewoon mens te voelen.’ ‘Dat is een stap vooruit,’ antwoordde hij, met een grinnik. ‘Heb je nog geen berouw, dat je tot dit werk bent overgegaan?’ Ze moest daar even over nadenken. ‘Niet zó, als ik gedacht had,’ zei ze toen. Hij zette grote ogen op. ‘Wat!... tòch een beetje?’ Betsie haalde haar schouders op. ‘Alle ervaringen in dit tranendal hebben hun jubel en hun hoofdpijn,’ zei ze. ‘Als je begint met gejubel, komt de hoofdpijn later.’ Hij vroeg geen verdere bizonderheden, wat haar eigenlijk een beetje tegenviel: ze had wel eens willen uitpraten met iemand, en wie was daarvoor beter geschikt dan Jaap Robbens?’ ‘Je ziet er slecht uit,’ voegde ze hem toe. ‘Ik ben ook slecht,’ zei hij uitgestreken. ‘Je ziet er uit naar geldzorgen,’ constateerde Betsie moederlijk. ‘Die heb ik ook,’ gaf hij toe. ‘Niet, dat ik daarover wil praten met mijn eerste en beste actrice! Lieve Betty, wat ben jij een succes voor me! Je hebt me nog op geen enkele manier teleurgesteld. Weet je wel, dat dat een uitzondering betekent?’ ‘Ik heb altijd gestreefd naar volmaaktheid,’ zei Betsie onbewogen, ‘dat is waarschijnlijk de reden, waarom ik niet opviel.’ Ze keken mekander aan, en wisten geen verdere woorden. Op het toneel of daaromtrent floot de toneelknecht een deuntje uit de musical. ‘Vertel me es wat meer van die geldzorgen,’ drong Betsie onkies aan, ‘ik ben daarmee opgegroeid, en kan je misschien nog terecht helpen met een goeie raad.’ Robbens schoot in de lach. ‘Over drie maanden sta je op het toppunt van je roem,’ voorspelde hij, ‘en dan ben je een | |
[pagina 85]
| |
vreselijke heibei, Betty Vandepen!’ ‘Stel ik je dan ook niet teleur?’ vroeg Betsie spits. Hij bezag haar. ‘Je bent werkelijk opgeknapt,’ zei hij dan nadenkend. ‘Toen ik je voor het eerst zag -’ ‘- in de Kiekenstraat,’ vulde Betsie aan. ‘- was je ouwelijk, en een beetje geblust.’ ‘Een hele prestatie, tijdens een brand,’ zei ze. Toen ze zijn ogen zag, viel er een raar zwijgen op haar. ‘Toneelman,’ dacht ze, eventjes kribbig. ‘Eigenlijk moest je maar met me trouwen,’ zei Robbens. Zomaar, nuchter, daar bovenaan die trap. ‘Ik zal er eens goed over nadenken, en dan schrijf ik je wel even een briefkaart,’ antwoordde Betsie. ‘Ik meen het echt,’ verduidelijkte Robbens. ‘Ik verwacht niet anders,’ zei Betsie. ‘Je maakt me beschaamd, Jaap. Ik moet me maar gauw even schminken.’ Ze liep de laatste treden op, en langs hem heen. Hij bleef peinzend naar haar kijken. ‘Zou jij een vent om z'n geld trouwen, Betty?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordde Betsie stellig. ‘Ik zou alleen trouwen, als ik van hem hield. Nu nog, op m'n vijftigste. Maar ik speel liever toneel, en ik heb net voldoende rente voor later.’ Hij liep niet met haar mee - hij bleef bij die trap staan. Toch verstond ze duidelijk zijn woorden: ‘Dat is maar goed, want ik heb geen geld.’ ‘Als je aan lager wal raakt, mag je bij ons komen inwonen,’ zei Betsie over haar schouder. ‘Aal en Cor zullen het énig vinden. Een kerel in hun salon! Een màn!... Een heer, gelukkig!...’ Toen drong de ernst van zijn woorden tot haar door. Deze in combinatie met zijn gelaatsuitdrukking. Ze draaide zich opeens om en kwam terug. ‘Meen je echt, dat je krap zit?’ vroeg ze rechtuit. Hij grijnsde. ‘Ja, Betty. Nou ja, ik zit niet op zwart zaad, hoor!... Maar ik hoop toch van ganser harte, dat mevrouw Vandepen, de eerste actrice van mijn zaak, me nooit in de steek laat; want ze blijkt de redding van m'n financiën te zijn. Dit strikt in vertrouwen.’ Betsie stond doodstil en trachtte voor zichzelf uit te maken, of | |
[pagina 86]
| |
hij het nu meende of niet. ‘M'n vroegere baas zou zulke dingen nooit tegen me gezegd hebben,’ zei ze zacht. ‘Die vroeg je ook niet ten huwelijk,’ wees Robbens haar hoffelijk terecht. ‘Hij hield niet van geintjes, denk ik,’ zei Betsie. ‘Ik ben er dòl op,’ bekende Robbens haar. ‘Dus je trouwt toch maar niet met me?...’ ‘Ik moet er toch eerst over nadenken!’ ontweek Betsie luchtig. ‘We zijn allebei al zo oud, Jaap!’ ‘Jij misschien, maar ik niet, hoor!’ corrigeerde hij kies. En liep dan fluitend de trap af. Halverwege stond hij nog even stil, en riep: ‘Betty!’ Ze was al in de kleedkamer. ‘Joe!’ riep ze terug; en dacht: ‘Dat zou ik thuis nooit doen!’ ‘Dat van dat financiële probleem is een geheimpje, denk erom!’ ‘Joe!’ zei ze nogeens, om het zelf te horen. ‘Ook, als je niet met me trouwt!’ ‘Joe!!’ herhaalde ze. Het klonk heel vlot. Wat ze niet was...
Toen ze twee volle weken werkten, wist Betsie, hoe 'n stuntel ze was, op het toneel. Ze besefte hoe moeilijk het métier is, hoe vriendelijk de mensen om haar heen waren geweest. Ze had zich aldoor aangepast en niet bekrompen gedaan (wat een hele prestatie was, voor iemand van het kantoor, die nooit iets had beleefd), ze doorzag nu ook, dat langzamerhand haar werk aan suggestie won. Het was onder Robbens' vaardige leiding van het begin af aardig geweest. Maar nu pas, van voorstelling op voorstelling, ervoer ze, hoe weinig vakkundig ze had gedacht. Die veertiende dag kwam ze loom de gang binnen stappen, toen daar een man stond die ze niet kende. Dat kwam meer voor. Deze man wendde zich snel naar haar om, groette. Betsie groette terug. ‘Een onguur uiterlijk,’ dacht ze, ‘een pracht dief voor de derde akte.’ En liep hem voorbij. Naast de trap kwam hij haar achterop. ‘Bent u mevrouw Vandepen?’ vroeg hij. Betsie knikte. Ze was zich bewust, de man even nieuwsgierig op te nemen. Er waren zo dikwijls mensen achter het podium, maar niemand sprak haar ooit aan -- het waren meestal technici. ‘Ik had u zo graag even willen spreken,’ zei de man. | |
[pagina 87]
| |
Betsie stond stil en trachtte een gewichtig gezicht te zetten. Dat had ze van alle anderen dikwijls gezien: die kregen bewonderaars en familie op bezoek, en waren dan gevierde mensen. ‘Ik moet direct optreden,’ zei Betsie filmstar-achtig. Ze bewoog haar hand, waaraan een te klein diamantje pronkte. Maar het wou niet flonkeren. ‘Misschien na de voorstelling?’ stelde de man voor, met een halve buiging. ‘Ik wil mij graag naar u schikken.’ Betsie keek naar de zoldering, en dacht: ‘waarom stapte ik indertijd zo vlot in bij Robbens, toen hij met zijn onbekende wagen voor dat ziekenhuis stond te wachten? En waarom voel ik nu totaal geen lust - -’ Maar ze wist heel goed, dat er diverse verschillen waren: Robbens was een keurige vent geweest, en - van haar eigen leeftijd. Bovendien was zij toen nog een armzalige bijna-ontslagen kantoorjuf. Applaus was even ver van haar verwijderd geweest als een eigen huisknecht, of een snoer diamanten. ‘Kunt u niet zeggen, waar het om gaat?’ informeerde ze; en zag op het mannengelaat dezelfde trek van onzalige beleefdheid, waarmee vroeger de klanten van de baas hun ergernis wegslikten - zij had het altijd begrepen. Stompte ze nu al af tot zo'n opgeverfde pop?... Ze stond even heel stil. Nee, immers! Ook nu begreep zij het. ‘Ik had dat niet moeten vragen,’ zei ze snel. ‘Ik weet, dat het onaangenaam is... Maar ik heb het zo druk, meneer...’ ‘Van der Koren,’ vulde hij aan. ‘Meneer van der Koren,’ zei Betsie. En dacht: ‘Wat een boeventronie!...’ En terwijl hij zich door haar vorige opmerking ongemakkelijk gevoeld had, bleek Betsies excuus hem te ontdooien. Hij deed een snelle stap hogerop, en stond één trede onder haar. ‘Ik heb plannen voor een film,’ fluisterde hij. Betsie kleurde. Ze meende te begrijpen, dat hij haar mee wilde hebben naar de bioscoop. Zo zag hij er net uit!... Ze moest hem maar eens degelijk terechtwijzen. ‘Ik ben elke avond bezet,’ zei ze hooghartig, ‘en ik ga principieel alleen uit met goede bekenden.’ ‘Maar - een film-rol!...’ sis-fluisterde de man Van der Koren. | |
[pagina 88]
| |
‘Een film-rol?...!’ herhaalde Betsie, alsof men haar hors d'oeuvre op haar blote hand aanbood. ‘Een f-film - rol...? Ikke?!... Gut!’ Ze moest zich aan de leuning vasthouden. ‘Nou,’ vulde ze snel aan, zich vol pompende met bravour, ‘ik zal erover nadenken, meneer... Van der - eh -’ ‘Hier is mijn kaartje,’ zei hij, opeens weer tot glimlachende normaalheid terugkerend, en luid sprekend. ‘Ik dank u zéér, mevrouw!’ ‘Tot uw dienst,’ antwoordde Betsie, en ging beteuterd de trap op, bedenkende tot wèlke dienst ze eigenlijk bedoelde. Een filmrol!... Ze kon zich zo gauw niets anders voorstellen dan Marlene Dietrich in te weinig textiel, of iemand met lang donker haar, en nog minder bedekking. Ze ervoer diep op de bodem van wat haar zieleleven zou kunnen zijn, dat ze familie moest wezen van Alie en Cor. Toen ze de kleedkamer binnenkwam, zat daar Thea al: ‘Tralalalalalala!’ Ze stak groetend een haarborstel op. ‘Ik ben hees,’ zei Thea. Wat overigens niet merkbaar was. Toen Betsie een kwartier later in make-up en roze satijn voor de eerste akte naar het toneel liep, stond tussen de coulissen Robbens, die knikte. ‘Hoe is het met je zorgen?’ vroeg Betsie. De zaal gaf gedruis van schuifelen en mompelen, door de zware gordijnen heen hoorbaar. Het was vlak voor het begin. ‘Levensgroot,’ zei Robbens kort. Hij legde een hand op haar arm. ‘Maar als wij deze reeks opvoeringen redden, slaag ik wel met m'n financiën.’ Betsie bekeek hem peinzend. Hij was toch beslist even oud als zij. En dan nog al die zorgen!... ‘Hoeveel is een reeks?’ vroeg ze. De eerste gongslag klonk. ‘Duizend,’ zei Robbens. Betsie kon uit zijn gezichtsuitdrukking niet opmaken, of hij haar de gek aanstak. Had hij echt nog zó veel levenskracht? Duizend opvoeringen!... ‘Dan ben ik om en nabij de negentig,’ antwoordde ze. ‘Dan ben je nog geen vierenvijftig,’ verbeterde Robbens. De tweede gongslag dreunde indrukwekkend langs het doek. De zaal werd stil. ‘Nu staat Sandor op,’ dacht Betsie. Hij zou | |
[pagina 89]
| |
duizend keer moeten opstaan. Je kon er een hartkwaal van krijgen! Ze zei: ‘Ik geloof niet, dat we zó veel publiek zullen trekken. Je zult wel gauw iets nieuws moeten brengen.’ En ze zag met spijt, dat ze hem getroffen had. De derde gongslag viel. Duizendmaal schminken! Om gek van te worden. - ‘We redden ons wel,’ zei Betsie. Eigenlijk meer om hem te troosten. Ze dacht helemaal niet meer aan de film-man. Het veelbelovende ruisen van het doek trof haar nog altijd. Terwijl ze door de deur het podium opwandelde, voelde ze, hoe Robbens haar op de schouder klopte. ‘Mary,... zijn er vandaag geen bloemen gebracht?...’ Vreemd, dat de tekst haar niet ging vervelen. Ze was er met hart en ziel in. ‘En toch,’ dacht ze even, terwijl ze de telefoon ter hand nam, ‘spelen wij dit stuk niet duizend keer.’ Hetgeen haar eigenlijk een geluk leek; want voor duizendkeer spelen - had ze daarvoor nog voldoende levensmoed?...
Het dagelijkse spelen van hetzelfde stuk bracht mee, dat de gebaren hun aarzeling verloren, voorzover Betsie zich daaraan bezondigd had. Alie acties en reacties verliepen vlotter en vanzelf-sprekender. Daardoor kon ze ook meer aandacht geven aan de psychische achtergrond van het spel. De liedjes zaten er nu muurvast in; wat geen reden voor Sandor was, om niet hevig emotioneel te blijven, en nu en dan flitsende blikken van verontwaardiging naar het toneel te zenden. ‘Hij is een klein beetje mal,’ zei Thea. ‘We zijn toch geen Sandor-automaten, die elke avond precies hetzelfde op de vastgestelde seconde zeggen, en dan nog juist zoals hij het wil! Wat we moeten doen, wordt gedaan, en heus héél aardig!’ Ja, ze wisten nu welhaast, waar het publiek zou beginnen te lachen, waar het ontroerd werd. Voor Betsie kreeg trouwens het werk nu pas de werkelijke diepten van ontroering. Ze was er steeds weer met hart en ziel in en kon bij tijd en wijle een vreselijke hekel hebben aan Lyra van Huiselaar, welk gevoel de derde akte niet overleefde, want Lyra was een aardige vrouw. De avonden duurden altijd weer korter dan ze verwacht had - | |
[pagina 90]
| |
het verhaal hield haar in spanning, al wist ze natuurlijk de afloop van de eerste dag af. Nadat Betsie verkleed was voor de tweede akte, zag ze Robbens in het hokje naast de belichtings-schakelaars zitten. Zijn wenkbrauwen waren geweldig gefronst, zijn mond was één rechte streep. Bij het zien van zijn gezicht voelde Betsie zich overvallen van de oude schroom. Ze kreeg de indruk dat Robbens hevig verontwaardigd was, of diep in de zorg zat. Ze had zo graag willen helpen, maar durfde zich nergens in te mengen. Hoewel ze over het algemeen een geheel andere houding had gekregen, nu zij elke avond achter het voetlicht stond. Ze durfde zich te laten gelden, en was veel zelfverzekerder. Op zulke ogenblikken echter zonk de oude verlegenheid over haar, dan wist ze zichzelf reddeloos Betsie van de Pen, die hier zo'n beetje de ondergeschoven beroemdheid was, - in werkelijkheid niets anders dan een half gepensioneerde zonder kanarie. Toen Robbens haar in het oog kreeg, riep hij echter haar naam. Ze keerde zich naar hem toe. Hij glimlachte alweer. ‘Zit je nu zo in zorg, Jaap?’ vroeg ze; toch nog. Even trok de frons weer over zijn gezicht. ‘Die verduivelde belastingen!’ zei hij kwaad. ‘Ze breken je de nek, nog voor je je hebt opgericht!’ Ze keek naar de punten van haar schoenen, terwijl ze zei: ‘Ik wil wel voor niets werken, Jaap. Ik eet toch wel!’ Het bleef zo lang stil, dat ze de ogen opsloeg en hem aankeek. ‘Dat heeft nog nooit één mens me voorgesteld,’ zei Robbens. ‘Heel hartelijk dank, Betty. Maar dat zou ik nooit aannemen, beste kind. Want die verdienste is je dubbel en dwars gegund, en bovendien wordt je werklust erdoor geprikkeld. Misschien is dat niet eens tot je doorgedrongen.’ Betsies gevoelens zweefden tussen verbazing en beledigdheid, dat ze met zo'n zoet excuus afgewimpeld werd. ‘Dacht je heus,’ vroeg ze vriendelijk, ‘dat je de werklust van een vrouw van vijftig gaande houdt met een gage?... Wat zijn jullie, zakenmensen, toch droog, op sommige punten...’ Ze wendde zich af, erbij voegende: ‘Maar ik begrijp, dat je die werklust tot elke prijs brandende wilt houden, als je de duizend | |
[pagina 91]
| |
opvoeringen wilt halen...’ Hij grinnikte kwajongensachtig. ‘Die duizend opvoeringen schijnen je beledigd te hebben!’ zei hij. Het was heerlijk, hem van antwoord te dienen, terwijl ze gekleed was in die statige japon. ‘Dit is een dwaze, fantastische wereld, Jaap,’ zei ze. ‘Ik wil graag mijn hoofd koel houden. Alleen als ik iemand in zorg zie, dan denk ik: ‘Per slot is dit werk even aardig zonder geld, als mèt;... ìk blijf wel doordraaien, als het moet.’ Daar moest dit gesprek dan maar een einde vinden, want Nympha was gewend, in elke akte met volle zeilen en de vlag in top het laatste woord te zeggen. Maar: ‘Daar ben ik héél blij om,’ repliceerde Robbens uitgestreken. ‘Want we gaan binnenkort op tournee, Betty.’ Op tournee?... Ze stond wéér stil, en voelde zich overspoeld van gevoelens. Op tournee!... Reizen, trekken met de troep! Wat ze altijd had gewild, als ze op kantoor haar penhouder zat te bekluiven. Zo-maar, alsof het heel normaal was. Het leek haar kermis-achtig. In een wagen schommelen, en gebakken vis op straat eten, en waarzeggen onderweg. ‘Meen je dat ècht?’ vroeg ze. Robbens keek verbaasd van haar stem. ‘Ja, natuurlijk,’ beaamde hij. ‘Pas op, Betty, de tweede akte begint!’ ‘Het lijkt me héérlijk!’ fluisterde ze. ‘Héérlijk!’ Als er op tournee niet genoeg gebeurde, zou ze de rest er thuis bij liegen. Die avond speelde Betty Vandepen zo vlot en charmant, dat de mensen in de zaal aan haar lippen hingen, en de collega's op het toneel mekander aankeken. ‘Heeft ze een borrel gedronken?’ vroeg er een. Ergens had een ander iets opgevangen, wat Betsie zelf niet meer wist: ‘Ze gaat waarschijnlijk bij de film. Maar praat er niet over - het schijnt nog geheim te zijn.’ Zo geheim, als alles bij het toneel is. -
De zusters waren de volgende morgen minder enthousiast over het bericht. ‘Op tournee...?’ zei Alie onwennig. ‘Wil dat zeggen: op reis, met al die malle mensen, Betsie?... En voor hoe lang dan?’ | |
[pagina 92]
| |
Ze schonk gauw een kop thee in. Dacht ze ook aan een kermiswagen? - Cor sneed haar boterham in kleine blokjes, onderwijl informerend: ‘En waarheen dan wel?...’ Nu ja, voorlopig zaten ze nog minstens veertien dagen in de stad. En wat er dan precies zou gebeuren, moest afgewacht worden. Voor Betsie hield het woord na gesprek met de anderen perspectieven in van door het land reizen, zwalken met koffers, telkens andere plaatsen, daverende successen; want die mensen in de provincie waren natuurlijk niet gewend, wat de mensen in de stad gewoon achtten... Cor zei met rare kennis van zaken: ‘En als je nu slechte kamers treft of geen verwarming hebt? En als het regent?...’ Monsterachtige tegenwerpingen. Het regende in de stad ook wel eens. En slechte kamers - - die hadden ze op hun vakantie dikwijls getroffen. ‘Maar dan werkten wij niet,’ zei Cor benepen. Toen trof Betsie de twijfelende blik uit Alies ogen: ‘Ze zullen die affiche van jullie, waarop jij dan zo mal uitdagend staat, óveral ophangen! Die wordt in totaal onbekende plaatsen aangeplakt!’ Alsof dat een onfatsoenlijk, gevaarlijk experiment was, waarvan niemand de complicaties kon overzien. ‘Heerlijk,’ zei Betsie. Ze móést dat zeggen, anders had zef geestelijk niet kunnen blijven staan. ‘In de provincie wonen de meeste miljonairs. Ze zullen zich verdringen voor mijn portret. Elke avond tuinen vol bloemen, flessen parfum, juwelen!... Soupers met schatrijke ouwe mannetjes, die mijn hand kussen, dat de nagellak eraf springt! O, ik verhéúg me erop!’ En ze at in wrange vreugde-gevoelens haar boterhammetje. De zusters lachten niet. Ze namen zulke lichtzinnige woorden natuurlijk niet voor ernst aan. Ze kènden hun jongste zusje immers?... Maar zij zaten gedrieën als vreemden aan dezelfde ontbijttafel. En Alie en Cor wisten niet, dat Betsie dacht: ‘Ik wou, dat ik hier niet meer woonde.’ Was zij op haar ontslagen jubileumdag nog zelfstandig geworden?...
Het accent in Betsies leven werd verlegd, zonder dat zij dit zelf | |
[pagina 93]
| |
in het begin besefte. De dagelijkse sleur was op avonduren onderbroken, en manifesteerde zich overdag sterker dan ooit. De avonden werden het hoogtepunt, waarnaar zij toe-leefde. 's Morgens stond ze laat op, en voelde zich verrukkelijk loom, met in haar oren elke ochtend opnieuw applaus. Als Betsie haar ogen opende, snoof ze reeds naar bloemengeuren - want menige avond kwam ze met boeketten en boeketjes naar huis. De zusters incasseerden al deze dingen met de ernst van mensen die zich niet kunnen aanpassen. Er waren ogenblikken genoeg, dat ze zich verheugden in het succes en het avontuurlijke geluk van hun zuster. Maar Betsie had hun zuster niet moeten zijn. Een van de drie, één uit het Papegaaien-ABC op het toneel triomfen vieren, en 's avonds (elke avond) laat thuiskomen. Er was iets mank in hun bestaan - het was niet meer het leven van drie oppassende dames - er straalden vreemde belevenissen op af, die hun een ongemakkelijkheid gaven: ze konden er niets van waar maken. Cor en Aal zouden er nooit met een woord van tegen Betsie reppen, hoezeer het hun hinderde, dat bij voorbeeld de vriendinnen-kring hen totaal anders ging benaderen. Als een van deze twee degelijke, ernstige Van de Pens nu een kamer binnenkwam bij bevriende relaties, viel er dikwijls een ietwat vergulde stilte, alsof ze zo dadelijk zèlf iets feestelijks ten beste zou geven, al was het maar een beenzwaai. In de huiskamers der vriendinnen-in-ruste weerschalde onmiskenbaar het applaus, wat uit de plooien van Betsies toneel-gewaden dwarrelde, als zij die eens mee naar huis nam, om er iets aan te verstellen, dat de kleedster niet naar haar zin deed. Alie en Cor waren niet langer Alie en Cor: zij waren de zusters van Betty Vandepen; en in alle degelijkheid verwachtte iedereen ergens een gelijkenis te zullen vinden, die tegelijkertijd voldeed en schokte. Het was onaangenaam en doodvermoeiend, daar zij wisten, hun vriendinnen-publiek teleur te stellen. Hun fantasie was bovendien te fatsoenlijk; ze konden niet eens liegen. Toen Cor in de uitverkoop een paar schoenen kocht, die behalve de vereiste zwarte kleur en sterke leersoort ook nog een opengewerkt bandje en een íéts hoger hak hadden, zei direct een vriendin: ‘O, Cor! Ga jij nu óók hoge hakken dragen?...’ | |
[pagina 94]
| |
Op een dag zouden de vriendinnen constateren, dat Alie en Cor óók spierwit haar kregen, en hen van opzet verdenken. Men zag hen door een opzichtige bril. Zelfs een gitten broche werd een kreet van hartstocht. Het ergste was, de manier waarop deze vroeger zo rustige kennissenkring Betsie-zelf accepteerde. Zij werd op verjaardagen gevraagd, waarvoor ze altijd bedankte, wat dan weer een exclusief effect maakte: och ja, zij was nu een vrouw, die letterlijk in toejuichingen baadde, en die op een gewone verjaardag niets meer te zoeken had. Als ze een enkele maal in de onschuld haars harten bij een jarige vriendin kwam binnenlopen, was de jarige zo overdreven tot tranen geroerd, dat Betsie er bijna korzelig van werd. Zij begreep eigenlijk niet, wat zich om haar heen afspeelde - dat haar beroemdheid gemaakt en gekristalliseerd werd door een groep mensen, die de toestand slecht begrepen, en eigen opwindingen misten. Eén vriendin van Cor had Betsie met Robbens uit diens wagen zien stappen bij een confectiezaak. ‘Krijgt ze kleren van die meneer?’ polste ze. Wat haar een enorme snauw van Cor bezorgde. Dat maakte alleen maar de indruk, dat er dingen waren, waarover de dames Van de Pen niet wensten te praten... Een andere vriendin (van Alie) zag Betsie eens op straat lopen met Jan Verbeyn, Thea Thompson en Philips Eykelstein. Ze lachten en liepen geanimeerd gearmd met elkaar. Wat wist zo'n vriendin ook, hoe daar vier doodgewone mensen samen liepen te grinniken, omdat Sandor zijn Nederlandse taal niet geheel meester was, en gezegd had: ‘U moet uw maat beter behouden!’ waarop Thea rap geantwoord had: ‘eerst een maat hebben!’ De vriendin van Alie vertelde met animo en sensatie in haar stem, hoe Betsie met die andere komedianten gearmd gelopen had. ‘Die hoge hakjes doen het toch maar best bij haar! En wat ziet ze er vreemd jong uit, nu ze bij het toneel is!... Het leek wel, of die jonge kerels allebei verliefd op haar waren!...’ Dat was een schokkend uiterste. Gelukkig vernam Betsie dit zelf niet. Het zou haar nodeloos geërgerd en verdrietig gemaakt hebben. Maar Alie kon er een nacht niet van slapen. Zij zag opeens in, hoe haar zuster op het walhout van de moraal liep, arm in arm met een danser!... | |
[pagina 95]
| |
iemand van de planken!... O, als haar moeder het geweten had!... Alie voorzag verdriet en ontnuchtering voor haar jongere zusje; veel tranen en alle desillusies, die bij andere vrouwen soms veel vroeger plegen te komen. Want ondanks de schrikwekkende theater-schmink, waarmee Alie haar zuster achter de coulissen had gezien, begreep zij, hoe onbevangen en plezierig Betsie deze nieuwe dingen in haar bestaan aanvaardde. En dat juist, deze rare onbevangenheid bij een vrouw van toch-al-vijftig, maakte haar kribbig van ongerustheid. Zij, Alie, had al jong op eigen benen moeten staan, en altijd juist voor dit speelse zusje op de bres gewaakt. Zou dat dan nooit ophouden?...!
Betsie speelde Nympha, en doorleefde Nympha en was er elke avond opnieuw van bezeten. Ze bemerkte nauwelijks, dat ze op tournee ging. Het had in woorden heel anders geleken. Het was koffers pakken en talloze goede raden van Aal en Cor in ontvangst nemen. ‘Zul je je niet zo mal dun kleden?’ Alsof ze daarvoor bagage bij zich had! ‘Zul je niet te laat naar bed gaan?’ - ‘En Bets, zul je je níéts aantrekken van die gekken, die bloemen sturen, of cadeaus?...’ Haar grapje over de miljonairs had dus indruk gemaakt. ‘Ja, die stuur ik met een aanbeveling naar jullie,’ zei ze. ‘Aan die cadeaus zie je gauw genoeg, of ze echt pingping hebben, of niet!’ Dat was ook zo'n woord, waar Alie kippenvel van kreeg: pingping! - Dat zei een echte dame toch niet. Een man met pingping. Bah! - ‘Maar meid, dat is verrùkkelijk!’ berispte Betsie haar. En terwijl ze die ‘ù’ van verrukkelijk uitsprak, zag Alie héél goed, dat ze lippenstift gebruikt had!... ‘Ach, dat is geen lipstick,’ verbeterde Betsie, ‘dat is stempelinkt. Dat gebruiken ze in het abattoir ook, als ze het vlees keuren. Als ik een vent kus, en ik vind 'm aardig, dan zoen ik een beetje flink, dan heeft 'ie een stempeltje, en dan ken ik hem later terug!’ Een hoogst onkiese opmerking, die Cor de wenkbrauwen deed fronsen. ‘Je wordt triviaal,’ zei ze bits. | |
[pagina 96]
| |
Het leek onverbeterlijk: Betsie wuifde lachend, greep haar koffer, stapte in de taxi en reed voor een week uit hun leven weg. Ja, hun zuster Betsie op tournee!... Een actrice, met korte rokken en een affiche in onbekende steden. Betsie raakte geheel uit hun baan.
Intussen zat Betsie in de taxi, en overdacht, hoe normaal het toneelleven was, veel gewoner dan ze verwacht had. En zelfs zo'n tournee - wat was er logischer, dan dat je met je werk de boer op ging, en het aan de mensen buiten de stad toonde? En toch; toen ze bij het station uitstapte, haar koffertje de hal binnendroeg en een kaartje nam - toen ze het perron op kwam, natuurlijk als een van de laatsten, want de zusters hielden haar dikwijls met hun goede zorgen veel te lang op - toen zag ze daar de troep staan. De trein was nog niet voorgereden. En als in een flits zag Betsie, dat dit toch heel andere mensen waren dan zij vroeger gewend was geweest. Minder goed? Beslist niet. Beter? Ook niet. Maar Tom had een jas aan, zoals de baas van het kantoor nooit had durven dragen. En Jan Verbeyn had zulk lang haar, dat het bijna vrouwelijk leek. En Philips Eykelstein zag er zo over-sportief uit! Moest dat nu zo?... Kribbig dacht Betsie: ‘Ik kijk door de bril van de Papegaaienlaan!...’ Ze hoorde zelf, hoe gekunsteld haar stem klonk, toen ze, naderbij gekomen, zei: ‘Dag jongelui!...’ En met zelfverwijt bedacht ze nog: ‘Hoe zie ik er uit?...’ Hoewel de raampjes van de juist voorrijdende trein haar toch geen gek beeld voorspiegelden: een kwiek dametje met een lang niet ouwelijk gezicht, en een petje op dat gedurfd, maar goed was. De reis was aardig, hoewel het gezelschap Betsie, zo buiten het theater, toch tegenviel. Ze praatten allemaal over vrienden en kennissen onderling, mensen van andere gezelschappen. En daarbij bleek dan wel, dat zij zelf uitblinkers moesten zijn, want van die anderen viel er niet veel goeds te vertellen. Het was een aaneenschakeling van begrinnikte verhalen over ontrouw (wat Betsie altijd hinderlijk vond), over contractbreuk, opgeschroefde successen, onbetaalde japonnen, mensen waar geen enkel goed woord over te zeggen viel, en mensen waarover wel een enkel goed woord te zeggen viel, hoewel dat dan meestal | |
[pagina 97]
| |
merkwaardig genoeg een medelijdende bijklank had. Betsie zat maar stil en luisterde. Ze keek naar het voorbijschietende landschap, en gaapte een paar maal zichtbaar. De conversatie verveelde haar onmenselijk. Op een ogenblik, toen er bij kennelijk gebrek aan stof een stilte in het gesprek viel, zei ze: ‘Nu zit er ergens in dit land een gezelschap in de trein, en praat over ons. Ik ga geweldig over de tong. Waarschijnlijk, omdat ik een beetje succes heb gehad. Zij vertellen elkander, hoe ik de eerste keer al bloemen voor mezelf besteld had. En hoe ik van den beginne af de directeur van de zaak bij de voornaam heb genoemd. En dat ik eerst geen hoge hakken wilde hebben. O, die Betty Vandepen heeft ze zo achter de mouw! Laat die maar schuiven! Ze kan nog geen stapje alleen doen, maar springt op eigen kracht over twee canapë s, als het moet! Een eersteklas draak. Een onmaatschappelijk wezen bovendien. Zit tot haar vijftigste doodstil weggedoken op kantoor, en als ze haar ontslag neemt, laat ze zich ontdekken, en verdient er nog een vor-ste-lijk honorarium bij, waar een ander plezier van had kunnen hebben. Een slecht mens. Waarom is ze niet op tijd getrouwd, en nu gewoon grootmoeder, inplaats van met haar onnozele gezicht hoofdrollen te vertolken, waar niemand iets aan vindt? Nee, die Betty Vandepen draait daar in dat gezelschap met haar schijnheilige ouwe kop de boel stuk!...’ Ze oogstte van de hele coupé een lichtelijk beteuterd lachen. Alleen Philips Eykelstein zei: ‘Je hebt ons in de gaten, hoor! Gelukkig maar; dat is beter, dan alles geloven, wat hier wordt verteld!’ |
|