| |
4
EN TOEN DE EERSTE AVOND. DE PREMIÈRE. - Betsie had zo dikwijls dat woord gehoord en gelezen. Maar op de zaak bij haar oude baas bestond geen enkele situatie, zelfs een afscheid met jubileum niet, die zó schrikwekkend spannend was. Ze luisterde hoe de gong sloeg: éénmaal... (Robben fluisterde driftig iets tegen een knecht, het koormeisje Miny giechelde, ergens viel dof iets op de grond) tweemaal... (het gemurmel uit de zaal verzwakte, Loretta klaagde over hoofdpijn, de toneelmeester snelde het laddertje naar het grote schakelbord op) driemaal... (de zaal was stil. Het dirigeerstokje van Sandor tikte,
| |
| |
de violen begonnen te neuriën).
Het toneel wachtte, splinternieuw en roze-met-grijs, achter de deuren een speciaal belicht decor met bloeiende tuinen. Naast de deurkier stond Betty Vandepen: een stok-oud geschminkt gezicht, witte krullen, een roze satijnen ochtendjas. Een grote ring met valse stenen aan haar vinger. De muziek spoelde als golven over haar gedachten. ‘Hoe begint het ook weer?...’ peinsde ze hulpeloos, en voelde haar hart ver boven haar witte krullen bonzen.
Dan een zacht ruisend klateren: de gordijnen spleten. De holle zaal daarachter, een tikje koelte gevend; de zwaaiende witte manchetten van Sandor in de orkestbak.
Betty schreed op ijsbenen de deur door. Ze stond midden op het toneel, en haalde adem. Op dat ogenblik was ze zich niet meer bewust, Betsie te zijn, twee zusters met vrijkaartjes in de zaal te hebben, benevens een heel uitgenodigd kantoor. Ze voelde haar gezicht kietelen onder de verf, ze was Nympha. Ze was daar niet eens verbaasd over!
En het was de typische stem van Nympha, die zei: ‘Mary... zijn er vandaag geen bloemen gebracht?...’
Miny, als kamerkatje gekleed, kwam op. ‘Morgen, mevrouw Mac Lewis. Nee, er zijn vanmorgen nog geen bloemen afgeleverd.’
Betty stond stil, en sloeg de brede kraag van haar jas wat omhoog. ‘Een schande. Waar moet het heen, als je zelfs niet meer de bloemen ontvangt, die je zèlf hebt besteld!... De wereld takelt af als een circus zonder geld. Minder reclame, minder gasten, minder inkomsten, minder eten...’ Ze zuchtte. ‘Ik houd vandaag geen dieet, Mary.’
‘Zoals mevrouw wenst.’
‘Ja. Zoals ik wens.’
‘Wat verlangt mevrouw voor het diner?’
‘Tja, wat verlangen mevrouwen nu eenmaal voor diners!... Een dag zonder bloemen, terwijl ik drie stukken besteld heb!... En nu nog een diner!... Bloemkool dan maar.’
De reactie in de zaal was kort, maar stimuleerde haar bizonder.
De zaal! De zaal vol publiek, die lachte en mee-leefde.
De telefoon rinkelde. Mary trippelde erheen, praatte.
Betty-Nympha zei bars: ‘Als het de dokter is, hang je 'm op!
| |
| |
En als 't de bloemenhandelaar is, schakel je 'm uit! En als het de modiste is, laat je het toestel vallen! En als het -’ ze draaide zich om, Mary wenkte beleefd: ‘o, voor míj?’ Betty nam de hoorn aan, sisfluisterend half naar de zaal: ‘Wie is het??’ en luisterde dan: ‘Halloooo!... O, hé, dag Jimmy’
Ze luisterde aan de stille telefoon, en voelde hoe de zaal genoot. Het was wonderlijk. Het gekste was, dat ze het best begreep; ze speelde mèt de zaal, genoot zelf ook.
Het was toch zo'n plezierig stuk! Wat zouden ze straks opkijken!... ‘Ja, néé, Jim! Ik heb 's morgens altijd een basstem, dat is nog uit mijn diensttijd... Wat?... Hemel, ja, een mens kan toch niet altijd rijk en deftig geweest zijn!... De rijkdom en het geluk - dat duurt geen hele maaltijd in dit leven, Jimmy. Dat is hors d'oeuvre of dessert... Wàt zeg je, - of ik dus aan mijn dessert bezig ben?... Eh - ja,... maar ik proef er heel langzaam en voorzichtig van, hoor!... Nee, ik ben tegenwoordig een echte dame... En met niets moet je zózeer dieet houden, als met rijkdom en geluk...’
Achter de schermen werd zachtjes gepraat.
Betsie kon nu gezichten in de zaal onderscheiden: allemaal vaalbleke, opgeheven ovaaltjes. En allen keken nieuwsgierig, of lachten. Behalve één dame op de eerste rij, die veegde haar neus af.
Toen zag ze niets meer. Het verhaal kreeg vorm. De vorm, die Betty Vandepen al lang kende, doch die deze eerste avond tot gestalte kwam, tot tastbaarheid. Het was een groot en meeslepend geluk, daarin deel te hebben.
Toen ze klaar was ging ze af, en haastte zich naar haar kleedkamer. De zwarte japon met de juwelen. -
In het duister naast een ladder stond Robbens. ‘Puik!’ fluisterde hij, ‘schitterend, Betty!... Kind, wat ben ik trots op je!...’ Ze ving de blik van Loretta, die vaag glimlachte zonder iets te zeggen.
Met een gloeiend hoofd rende ze als een jong meisje naar haar kamertje, deed de ochtendjas uit en griste de fluwelen japon naar zich toe. Een doekje over het kapsel. De japon dicht. De juwelen aandoen. Even het gezicht bij-poederen. Hijgend stond ze voor de spiegel: ‘als ik maar niet te laat kom...’
Dat was een van de dingen, waarmee ze zich tekende als be- | |
| |
ginneling. Weken later zou ze doodgemakkelijk wachten, tot haar beurt er weer was, en dan zonder enige haast het toneel op deinen. Nu nog niet.
Ze bezag haar eigen gezicht. Toch wel een aller-verschrikkelijkste ouwe kop, zo geschminkt!... Enfin, - ze was niet ijdel...
Dan rende ze terug. - Ze meende nog net op tijd te komen. En had nog acht minuten, voordat ze weer door de deur naar de verlichte ruimte mocht gaan...
Zo dadelijk zou ze gaan zeggen: ‘Als die bloemist nog langer wacht, heb ik tijd genoeg om zelf boeketten te telen...’
Ze wachtte. En luisterde naar de zaal. ‘Cor en Alie,’ dacht ze voor het eerst. ‘En de baas, en Bastemeyer, en de kassier...’ Het leven was héél ver af. En dat verheugde haar.
De kwestie was, dat Betsie van de Pen eigenlijk verschrikkelijk medelijden had met Nympha Mac Lewis. Ze begreep die oude vrouw zo goed, ze koesterde haar aan haar hart. En ze ging zo in de levensgang en in de verdediging van Nympha op, dat ze tijdens de voorstelling nu en dan een hevige hekel had aan de tegenspelers, die de arme Nympha zo geweldig achterna zaten, en haar in de benauwdheid brachten. Dat gaf haar de paraatheid en de vinnige snelheid om haar rol te spelen, en daartussen de verlegenheid uit te beelden, die zij zelf voelde, en in Nympha Mac Lewis zo zeer begreep.
Ze had nooit kunnen bevroeden, dat toneel-spelen zó verrukkelijk kon zijn! Het was tweemaal leven, het was uitbundigheid, en het doorstaan van avonturen en gevaren, die op geen enkele kantoorbaan geprojecteerd waren.
Nympha kreeg gestalte - omdat Betsie haar dromen waar kon maken. Ze zong het liedje van haar eerste lief en haar tweede lief, ze danste op een lieve, statige manier, en wist zich een heel belangrijk mens in de gebeurtenis op het toneel.
Aan het eind van de tweede akte, als Jan Verbeyn danste en een allercharmantst liedje zong met Lyra van Huiselaar, stond Betty tussen twee portières zo'n beetje mee te wiegen. Daar had ze de kans, eens even lichtelijk in de zaal te kijken.
Ze herkende niemand. Het voetlicht onderschepte vele details. Betty dacht: ‘Ik hoop, dat we véél opvoeringen maken - dat ik héél lang met hen kan mee-spelen...’ Maar ze bedacht tege- | |
| |
lijk: wat kon lang zijn, in zulke aangelegenheden?...
Ze stond daar in haar violette avondjapon, de cape van namaakskunks om de schouders. En dacht: ‘zo dadelijk komt een van de moeilijkste dingen: dan moet ik in m'n eentje lachen...’
Ze haalde al diep adem, omdat het orkest de laatste zestien maten nam. Ze zag er geweldig tegenop. Stond ze daar toch maar voor een hele zaal vol mensen, zij, Betsie! In een wonderlijke japon, en met een gezicht als een pias! En ze zou daar zo dadelijk moeten beginnen te schateren: ‘Háhahahahaha!’ waarop Philips dan zou vragen: ‘Lacht u om een van ons, of om u-zelf?’ En zij zou antwoorden: ‘De dokter heeft me voorgeschreven, elk uur te lachen.’ Ja - de muziek was bijna ten einde. Verbeyn draaide zijn laatste tour. -
‘Nu zitten Aal en Cor hand in hand naar mij te staren,’ dacht Betsie. En dat deed haar proesten. De muziek was nog niet helemaal uitgespeeld, de violist trok smeltend de laatste maat, Betty ving Sandor's driftige blik, terwijl ze ongeremd los-klaterde: ‘Háhahahahahahahahá!’
Het was zo uit haar hart, dat de zaal instemde zonder enige reden te weten, en zelfs enkele spelers proestten.
Philips beet op z'n wangen, en vroeg onvast: ‘Maar mevrouw - lacht u om een van ons, of om u-zelf?...’
Betty sloeg heel keurig de ogen neer, en antwoordde afwijzend: ‘De dokter heeft me voorgeschreven, elk uur te lachen.’
Meteen dacht ze weer aan Alie en Cor, en brulde.
‘U moet van geen enkele medicijn misbruik maken,’ vermaande Lyra uitgestreken. Dat stond niet in haar rol. Betty was echter zó los van alles op dat moment, dat ze gulhartig antwoordde: ‘Ik ben er helaas aan verslaafd!’ waarna ze nog eens gillend schaterde. De zaal brulde mee, en Betty zag, hoe 'n moeite de andere spelers hadden, hun uitgestrekenheid te bewaren.
‘Het klinkt me in de oren als de lach van Paljas,’ zei Lyra scherp.
‘Zo-iets is het ook,’ gaf Betty toe, en moest toen zo verschrikkelijk gieren, dat ze de rest van haar rol een ogenblik niet meer wist. Met een gevoel van grote opluchting hoorde ze, hoe Sandor het orkest weer liet aanzwellen. Haar derde liedje.
Ze kwam een paar passen naar voren, en half naar de zaal gewend begon ze:
| |
| |
‘Een lach kan zo bevrijdend op ons werken!
Een lach kan onze zenuwen versterken,
Achter haar zongen de koorjongens driestemmig zoemend mee. ‘Daar stá ik nou!’ dacht Betsie. En vaag achter de pittige tekst dook in haar herinnering nogmaals het beeld van Cor en Alie, in ontzetting hand in hand zittend. Het kietelde haar, ze lachte heel kort, dwars door het lied heen. De ogen van Sandor, die haar bedwong als een leeuwentemmer. Ze was uit het ritme. Nou ja! - Ze liet haar ring flonkeren in het voetlicht, en zong met een dorre stem het dwaze liedje, waarin een oude vrouw de wereld aanraadde, veel en dikwijls te lachen, niet te staren op zorgen, omdat het leven een bochtige weg was, waarvan de einder elk ogenblik kon veranderen:
‘Zorgen? - Geen is er groter dan je hoofd!
Reeds wordt ons weer de vreugd beloofd -
en waarom, waarom, waarom lieve mensen,
breekt u zich het hoofd op malle wensen?
Lach, en kijk, hoe rijk je bent!
Lach, en zie, hoe snel het went,
Lach als Paljas, of doe mij maar na:
Hahahahahahahahahahahahaha!’
Het tweede couplet, het derde. Betty Vandepen stond vlak voor het voetlicht, en vergat helemaal, schor en aftands te zingen. Ze had geen prachtige stem, en misschien iets te zacht. Maar haar animo was zo meeslepend dat de zaal instemde, en daverend applaudisseerde.
‘Het hele kantoor klapt mee,’ dacht Betsie, ‘en Alie en Cor vast ook!...’
Ze boog, en schreed terug.
Het orkest speelde een wervelende wals, die op het toneel door de koormeisjes en -jongens werd overgenomen. De anderen vielen een voor een in, al naar hun rol het voorschreef, tot het
| |
| |
ganse toneel mee zong.
Midden in stond Betty, met geheven armen, alsof ze nooit anders had gedaan. Ze zong met gloeiende wangen, en dacht: ‘Wat doe ik krankzinnig!’ Maar het stoorde haar niet meer.
Het doek zakte, de tweede akte was ten einde. Applaus. Halen. Buigen. Applaus. Doek. Halen. Daverend applaus. Buigen, buigen. Doek. Halen... Donderend applaus... Doek...
‘Ze maken nu al zo'n lawaai, en ze moeten de laatste akte nog zien!’ zei Betsie tegen Thea, die naast haar stond.
Eindelijk bleven de gordijnen dicht. Suizend klonk het zinken van het brandscherm.
‘Ga je gauw verkleden, Betty,’ zei Philips, ‘want zo dadelijk komen er natuurlijk mensen in de kleedkamer, die met je willen praten, of je begroeten. Dan heb je straks geen tijd meer.’
Over zijn gepraat heen hoorde Betty de stem van Jaap Robbens: ‘Lieve mensen, wat een verrukkelijk succes! Gefeliciteerd, gefeliciteerd!’
Betsie liep zo snel als zij kon naar haar kleedkamer, gooide de bontcape af, trok de japon los. Ze deed tegelijk haar schoenen uit, en viste met één teen naar de gouden sandaaltjes die zij in de laatste akte zou dragen: sandaaltjes met lage hakken, omdat ze ermee over die canapé moest springen. Ze legde met trillende handen haar juwelen af, hing de cape op een haakje, evenals de paarse japon.
Toen hoorde zij de degelijke stem van Alie: ‘Kunt u me zeggen, of wij juffrouw Van de Pen hier ook kunnen vinden?’
Het ontroerde Betsie, dat ze hadden durven doordringen tot de artiesten, en tegelijk bevroor ze van de klemtoon. Ja, Alie en Cor zou je nooit tot Vandepen krijgen...
‘O, die zit vast in haar hok,’ zei Thea.
‘Vàst?...’ herhaalde Alie, en Cor voegde er schor bij: ‘In haar hòk?...’
‘Ja, ik bedoel: die vindt u beslist in haar kleedkamer,’ verbeterde Thea, en klopte maar vast.
Toen stonden de zusters tegenover elkander.
‘Betsie,’ zei Cor, en strekte formeel haar hand uit, ‘het was tòch - erg leuk, hoor!...’
Achter haar stond Alie, knikkend: ‘Ja! Keurig, dat moet ik
| |
| |
zeggen... En je - viel niet op, hoor!...’
Ze werden overschald door Lyra's stem, die door de deurkier riep: ‘Pech gehad! Nou heeft ze al die tijd moeite gedaan, wèl op te vallen!’
De zusters keken schichtig, konden de grap niet waarderen.
Betsie grinnikte. Ze schoot met haast in haar gifgroene onderjurk, knoopte de sandaaltjes vast. Dan de prachtige gala-japon met de lange sleep. De bijpassende handschoenen lagen slap en verlept op de stoelleuning. Ze deed een kapmanteltje om, begon haar krullen op te kammen, poederde haar gelaat.
‘Is het beslist nodig, zó geverfd te zijn?...’ polste Corrie voorzichtig.
Betsie wierp een blik op haar eigen masker in de spiegel: de koortsblos, de aangezette ogen, de bloedrode streepmond, de witte huid en de getekende rimpels. ‘Ik word ervoor betaald,’ zei ze. En verf de nog wat meer aan haar mond, wat eigenlijk niet nodig was. Ze versterkte de rouge op wangen en slapen, schroefde heel lange oorhangers van groen-en-witte schittering in haar oren, zette een smalle diadeem in haar krullen vast. Dat moest degelijk geschieden, want dat ding mocht niet wegglippen, als zij sprong...
Toen werd er bescheiden geklopt, en iemand riep wat.
‘Ik vind het verschrikkelijk,’ murmelde Alie, ‘het is toch erger dan ik dacht, Betsie!... Moet je dat nou lang achter mekaar doen?...’
Maar ze kreeg geen antwoord, want Robbens schreed binnen met drie heren van de krant. ‘Je permitteert zeker wel, dat we je even komen lastig vallen, Betty?’ zei hij. En stelde meteen de heren voor, in zijn introductie de zusters ook meeslepend, die knikkend en vreselijk onzeker naar de achterhoede spoelden.
Betsie genoot van het feit dat zij nog aanwezig waren, toen de oudste krantenman zei: ‘Wel, mevrouw Vandepen, u bent de sensatie van de avond! Ik geloof niet dat ik overdrijf, als ik u voorspel dat u binnen twee weken de sensatie van dit land zult zijn!’
De anderen schreven en glimlachten.
‘Ik ben helemaal wakker geworden,’ zei een jongere man, ‘meestal slaap ik in bij dit soort voorstellingen. Het is of ik eindelijk iets aangrijpends heb beleefd!’
| |
| |
Alie en Cor stonden half tegen een tafeltje met kleren gedrukt, en staar-oogden naar hun zuster, die in een bizar staatsie-gewaad, met een onherkenbaar decolleté en een nog onherkenbaarder make-up wildvreemde mannen te woord stond, alsof ze haar leven lang niet anders had gedaan.
Betsie knikte tegen hen, en praatte veel te rap met de persmannen.
‘Wat zal ik straks thuis veel moeten horen,’ dacht ze een kort ogenblik. Er klonk ergens een belletje, lang en doordringend.
‘We moeten gaan,’ zeiden de heren.
‘Ja, wij ook,’ zeiden de dames Van de Pen, alsof ze zich bij het persgezelschap wilden aansluiten. ‘Betsie, -’ ze dreven naar de kamerdeur, wuifden hulpeloos naar hun kakelbonte zuster, die met een raar mombakkes naar hen glimlachte en ‘dààg!’ riep. Zij waren geschokt en brandend nieuwsgierig, een tikje vereerd en toch ook beschaamd. Betsie!... Hùn Betsie!... Dáár!... Zó!... -
Het belletje ging voor de tweede maal, terwijl ze haastig en nerveus hun plaatsen opzochten, en de directeur van Betsies kantoor herkenden: ‘Dag meneer!...’ met in hun oren het dreigend geruis van het optrekkend brandscherm. Hemel, Hemel! Wat was het leven toch aangrijpend! en onverwacht!...
Achter het gordijn stond Betsie door het controle-gaatje te loeren. Ze herkende haar directeur ook, en Greta Bastemeyer, en de kassier met zijn vrouw.
Ze bezag hen met vertedering en ook met dankbaarheid, omdat ze gekomen waren. ‘Wat zullen ze morgen roddelen!’ peinsde ze glimlachend, en voelde aan haar handschoenen, die een tikje afzakten: het was haar maat niet. Het orkest zette in en Betsie maakte dat ze weg kwam, want ze had vooreerst niets op het toneel te doen.
Ze stond tussen de schermen, toen de derde akte begon. Naast haar stond Tom, de dief uit dit derde bedrijf. ‘Wat een goeie muziek, vindt u niet?’ zei hij fluisterend.
Er was zo'n alleraardigste saamhorigheid tussen al deze mensen! Betsies hart ging ervoor open. Op kantoor maakte je dat niet mee. Misschien waren daar de spanningen te klein, om enige echte band te doen ontstaan. Veel sneller dan ze gedacht had,
| |
| |
stond ze weer op het podium. Het stuk ontwikkelde zich nu in een vliegend tempo, dat in de zaal geweldige spanning gaf. Betsie wierp zich in haar werk met zo'n overgave, dat ze haar eigen leven er geheel voor vergat. Ze wàs Nympha Mac Lewis. Ze schreed over de planken, en trok zich terug van het treiterend gezelschap, dat haar tot elke prijs wilde ontmaskeren als circusartieste. Ze stond ten laatste als in verdediging achter de canapé, met haar sleep over de arm, het hoofd hoog opgericht, en toch zo eenzaam - zo grenzeloos alleen tussen de kwaadaardigheid van de wereld.
Toen, voor haar plotseling ondanks de repetities, stond daar de dief tussen hen.
Zijn revolver was hol en starend op hen gericht, terwijl hij kortaf zei: ‘Handen omhoog!’
Betsie was zo meegesleept, dat zij eveneens gehoorzaamde, hoewel ze dat volgens haar rol niet moest doen. Ze liet dan ook dadelijk de armen weer zakken.
‘Handen omhóóg!’ beet de dief haar toe, die goed in zijn type bleef.
‘Gunst, ik kàn toch niet zo gauw,’ zei Betsie, ‘met die zware sleep en al die juwelen!’ Dat stond ook niet in haar rol. -
‘Wilt u maar zo goed zijn, onbeweeglijk te blijven staan,’ ging de rover voort, ‘dan zal mijn maat even bij u langs komen, om geld en juwelen te innen.’ Betsie stond ademloos. Nu was zij Nympha - nu moest ze goed opletten, hoe die jongen van haar weg draaide met zijn dreigend wapen, tot hij met z'n rug naar haar toe stond: een onnozele oude vrouw, die geen kwaad kon doen. Hij dekte zijn vriend, die de mensen hun bezit af nam. Als een kat voelde Betsie zich - als een kat met een vogel... Ze zou springen - zo dadelijk..., nog éven..., één momentje nog... De muziek zweeg; op het toneel en in de zaal heerste doodse stilte. Betsie sprong. Met een boog, flitsend in haar groen toilet, kwam ze over de canapé heen, sloeg haar sleep over het hoofd van de bedrieger, mepte zijn revolver naar beneden. Het was zo allerverschrikkelijkst onverwacht, dat de zaal gilde. Betsie meende één tel twee vlijmscherpe hoge stemmen te herkennen, maar ze had geen tijd. Ze was Nympha, en ze maakte een rover onschadelijk. De zaal barstte los in brullend gejubel. Een getier zwol over het podium, de muziek zette in. De mannen van het
| |
| |
deftige toneel-gezelschap wierpen zich op dief en bedrieger; het was een razende wirwar van rokpanden en witte vesten, met daartussen die kleine gifgroene figuur, waarvan witte krullen en diamanten overal herkenbaar bleven. De zaal loeide. In een werveling zag Betsie, hoe de dief overmeesterd was, en hoe Robbens tussen de coulissen stond in zijn handen te wrijven. Ze had haar rechterknie gruwelijk gestoten, en haar diadeem zat dwars over haar gezicht. Ze was totaal vergeten, dit stuk ooit gerepeteerd te hebben, een tekst te hebben die gesproken moest worden, ze dacht er zelfs niet aan, op het toneel te staan.
‘We hebben hem!’ riep ze. ‘We hebben hem, mensen!’
Dat bracht de zaal aan het schateren. Men klapte daverend voor haar. Betsie zag op dat ogenblik helaas alleen de ogen van Sandor, die boos was, omdat hij zijn orkest niet kon laten voort-spelen. Hij blikte haar zo scherp aan, dat ze perplex zweeg.
Maar achter haar zei Lyra: ‘Ja, hij is overmeesterd. De ellendeling!... O, mevrouw Mac Lewis, -’ ze breidde de armen uit. Betsie trad bedeesd terug. Ze wist weer, dat dit in haar rol stond, en vond het ook gepast. ‘Mevrouw Mac Lewis,...’ herhaalde Lyra, ‘nu weet ik, wie u bent... En nu ik het wéét..., nadat ik al die tijd heb getracht, het te weten te komen, - wat schaam ik me nu, dat ik u zo'n verdriet heb gedaan!...’
Sandor hief zijn armen, de violen zetten in. De ontknoping van het stuk kwam nu in de laatste fase. De grote finale zette in, zelfs de dief kwam terug met zijn assistent. Alles werd jubelende pais en vreê, een beetje onlogisch, maar toch heel beminnelijk en meeslepend. Zaal en toneel leken samen één groot feest te vieren.
Nympha Mac Lewis werd gevierd en erkend; ze was de ster van de avond, en iedereen hield van haar.
Betsie genóót.
Toen ze zichzelf in de kleedkamer terugvond, met zes grote bloemstukken, tolden in haar hoofd nog de melodieën en flarden dialoog.
Ze had een gevoel of ze gedroomd had. Een malle, wilde droom.
Ze veegde haar gezicht schoon, en luisterde naar het gepraat van Selma en Thea, die aan een andere kleedtafel zaten.
| |
| |
En opeens wist ze niet meer, of ze het werk zó heerlijk vond, als het haar de hele avond geleken had. Het was aangrijpend, en dood-vermoeiend. Wat een verf zat er op haar huid! - En wat had ze een vaal, armzalig gezicht, zoals ze achter de kleuren vandaan kwam!...
Ze moest ervan zuchten, en dook stil in haar dagelijkse jurk. Aan de muur naast haar spiegel hingen de toiletten, de bontwerken. En naast de schmink lagen de dozen met flonkerende sieraden.
Een vale treurigheid zonk over haar gedachten.
Op dat moment hoorde ze een schelle gil ergens, - een paar kamers verder. Het geluid galmde even.
‘Wat is dàt!’ vroeg Thea.
Er klonk nog precies zo'n gil.
Een huilende stem zei iets, en eindigde in gesnik.
Thea en Betsie waren tegelijk bij de deur.
Volgens Thea's mening moest het de derde kamer geweest zijn, en Betsie dacht dat het de vierde was. Thea klopte aan een heren-kleedkamer, en Betsie hoorde op haar geklop een snikkende stem ‘binnen!’ zeggen.
Ze stapte kordaat de kamer in, en stond tegenover Loretta, Lucy en Joke. Loretta huilde. De twee koormeisjes keken half onthutst, toch ietwat geamuseerd.
‘Wat is er?...’ vroeg Betsie vriendelijk.
‘Ach!’ bitste Loretta, haar aanziende, ‘daar heb je háár ook! De ster! de eerste actrice!... Ja, wat zou er zijn, hè?... Dat je nog komt kijken, als een zangeres verdriet heeft!...’
Betsie wist niet, wat ze hiervan moest denken.
Achter haar duwde Thea, sensatie-belust, om binnen te komen.
‘Wat is er gebeurd?...’ stamelde Betsie.
‘Wat kàn er gebeurd zijn?!’ klaagde Loretta, en stootte nogmaals zo'n onmenselijke gil uit, dat Betsies oren ervan tuitten.
‘Ik zit hier immers voor gek!...’
‘Waarom?’ informeerde Betsie voorzichtig.
‘Omdat ik voor gèk zit!...’ antwoordde Loretta, en snikte alsof ze erin moest stikken.
‘Nou, sta dan op,’ raadde Betsie vriendelijk.
Lucy en joke barstten uit in een even hysterisch gelach, wat Betsie harteloos leek.
| |
| |
‘Hou je bek!’ gilde Loretta, en bekeek hen met furieuze ogen, waar de wimperverf langs droop. Haar gezicht was helemaal gevlekt - ze zag er zielig en dwaas uit. ‘Gaan jullie allemaal weg!’ gilde ze. ‘Die twee koormeiden, en die ouwe werkster, die ze als eerste kracht hebben geëngageerd! En die brulaap ook!’ ze wees op Thea, die met een verdwaasd gezichtje haar stond aan te kijken.
Slechts langzaam drong het tot Betsie door, dat zij de ouwe werkster was. Hemel! En ze had zich nog wel zo gewichtig gevoeld!...
‘Wacht es,’ zei Thea toen, ‘jij bent jaloers! Gekke meid die je bent! Je zit te krimpen van jaloezie! Bah! eer ik toch andere mensen zo wou proberen te beledigen!’
‘Ga wèg!...’ schreeuwde Loretta. ‘Staan jullie me niet aan te staren, alsof je in Artis bent!’
‘Zo lijkt het ook,’ zei Lucy.
Maar Loretta sprong met een verwrongen gezicht op, en greep een handspiegel om de spreekster te tuchtigen voor haar rake, oneerbiedige taal. Toen deed Betsie een stap naar voren, en greep Lorettá s hand. ‘Maar wat is er nu, Loretta?’ vroeg ze nogmaals.
De vrouw barstte uit in een nieuwe huilbui.
‘Ze heeft niet genoeg bloemen gehad,’ vertelde Joke toen, met een gezicht als van een kind dat klikt.
‘Niet genoeg bloemen?...’ herhaalde Betsie. ‘Je hebt toch drie boeketten, Loretta?...’
‘Ja,’ krijste Loretta, ‘ik heb er drie!... Maar jij - jíj! Jij hebt er zes! Zes reusachtige bloemstukken! Jaap dit en Jaap dat! En juwelen dragen, en over meubelen springen als een wild beest!... Je kunt nog geen noot zingen! Zes bloemstukken, allemaal van Jaap!...’
‘Dat is niet waar,’ bestreed Betsie, die een blos kreeg van schaamte bij het onwaardig gedrag van de andere vrouw.
‘Och, laat haar zitten,’ raadde Thea haar, ‘ze is zo jaloers, dat ze er dadelijk wel van kan knappen!’
‘En jij hebt vijf bloemstukken!...’ krijste Loretta.
Er zonk een nare, ademloze stilte.
Betsie zei zo vriendelijk mogelijk: ‘Ik heb één bloemstuk zelf besteld..., omdat ik niet dacht, dat ik iets zou krijgen, - en
| |
| |
ik wilde niet zonder bloemen tussen de anderen staan... Dat is dat kleine boeketje chrysanten... En verder heeft de baas van mijn vroeger kantoor bloemen gezonden en de meisjes van dat kantoor..., en mijn zusters,... en dan is er ook een boeket van meneer Robbens -’
‘Hoor háár!’ kreet Loretta, ‘menéér Ròbbens!... Zo'n theatervent, die een ouwe werkster gevangen heeft, en haar opgedirkt loslaat op het toneel!...’
Betsie voelde zich tot op de bodem van haar hart gegriefd door de haat, die uit elk woord van de zangeres sprak.
‘Ik heb geen ogenblik kunnen denken, dat je zo'n afschuwelijke manier van praten zou laten horen!’ zei ze. Haar lippen trilden. De anderen keken met geamuseerde nieuwsgierigheid naar haar; die waren blijkbaar dit soort scènes wel gewend.
Loretta gillachte schamper. ‘Nee, jouw mevrouwen hebben altijd lieve woorden tegen je gesproken, als je de keukenvloer schrobde!’ krijste ze.
‘Ik schrobde geen keukenvloer,’ zei Betsie, ‘en als ik het wèl gedaan had, zou ik me er nooit voor schamen. Er is geen verschil, of je keukenvloeren schrobt, of dat je een aria zingt - als je het maar góéd doet, en eerlijk je geld verdient.’
‘Bravo!’ zei Thea. ‘Maar deze harpij zingt niet goed, zie je. Ik zal het hier even hardop zeggen, al zal ze dan dadelijk wel beweren, dat ik zelf absoluut niet kan zingen. Dat hindert niet. Zij heeft het air van een concert-zangeres, en onderwijl ziet ze nog kans, de hoge A te vermoorden tot een gederailleerde Bes, als ze niet op haar knopje drukt!’
De ballet-meisjes proestten, want Loretta stond juist weer met de handen op de maag gevouwen.
‘Jullie zijn me allemaal te min!’ siste Loretta.
‘Dat kan wel,’ gaf Thea rustig toe, ‘maar onze bloemen hebben dan toch erg je belangstelling. Ik zou me dood schamen, als ik zó te keer ging.’
‘Je mag van mij wel een bloemstuk hebben,’ stelde Betsie voor, die toch nog medelijden had.
‘Ach, ach!’ sneerde de zangeres, ‘mag ik dat! Wat lief van zo'n verfomfaaide ramen-lapster! Ik mag haar bloemen hebben! Omdat ze toch morgen weer andere krijgt van Jááp!...’
Ze zwegen allemaal, voordat Thea zich omwendde. ‘Nou, ik
| |
| |
zou maar eens een glas water drinken, en dan naar bed gaan om me te schamen,’ zei die, ‘en als je dan morgen nog durft terug te komen, zullen wij wel net doen, of we nergens van weten, hè, meisjes?!’
Maar voor ze van een der anderen antwoord had kunnen krijgen, schreeuwde Loretta: ‘Ik kòm morgen niet terug naar dit snert-theater! Ik wil niets meer te maken hebben met jullie! Ik spuug op de troep hier! Geen fatsoenlijke kamer alleen! Moet ik mijn ruimte delen met een stel balletmeiden!’ Ze snikte weer zo hartstochtelijk.
De anderen echter lieten zich niet in het minst imponeren. Joke en Lucy waren klaar, en gingen doodkalm weg.
Betsie wendde zich af, met Thea in de achterhoede. Ze botsten tegen Philips en Jan Verbeyn, die knipogend achter de deur stonden mee te luisteren.
‘Dus nu zijn jullie vijandinnetjes,’ stelde Philips vast. ‘Het is ook ongelooflijk tactloos, zo veel bloemen te krijgen! En dan die Betty, die waarachtig nog bloemen zèlf besteld heeft!’ Hij lachte breed uit.
‘Ja,’ gaf Thea toe, ‘ik vind het een pracht mop, dat ze dat nog zelf zegt!... Betty, Betty! Wat ben je nog weinig geraffineerd, liefje! En wat heb je weinig verwacht van - Jááp!!...’
Ze schaterden allen, behalve Betsie, die met een hoofd als bloed antwoordde: ‘Ik heb heus niets verwacht van Jaap!...’
‘Och nee, niemand immers!’ hikte Thea, ‘we hebben allemaal bloemen van hem gehad!... Hij is zo'n aardige baas!...’
Ze gingen heel opgewekt terug naar hun kamers, en deden alsof er niets was gebeurd.
Maar Betsie voelde zich gegriefd en bezeerd. Deze kant van het toneelcontact had ze nog niet bevroed. Het was een verschrikkelijke teleurstelling voor haar.
Ze haastte zich even later alleen door de schemerige gangen naar huis. Het was laat geworden, de trams reden niet meer. Er waren geen taxi's te zien, en ze wilde bovendien nu eenmaal graag zuinig zijn.
De koele nachtlucht was vertroostend. Het leek haar echter, alsof achter haar rug die schelle, hatelijke stem bleef krijsen en schelden. Die overklonk alle applaus en loftuitingen, die maakte bloemen en vreugde mat, en gaf een vreemde belichting aan elke
| |
| |
volgende opvoering, leek het Betsie. Elke opvoering, die nog wachtte. Hoeveel konden dat er zijn?...
Want ja: met deze zelfde vrouw zou Betsie de komende dag weer op het podium moeten staan. Dat Loretta weg zou blijven, leek haar de grootspraak van een verbitterde - zo praatten in het dagelijks leven de mensen immers ook wel eens!
Maar de bitsheid en scherpte, die alleen in het stuk hadden moeten zitten, waren eensklaps naar buiten getreden in het leven zelf. Het was niet alleen spel geweest, het zou niet alleen spel zijn.
Het speet Betsie zo. En ze wist, hieraan niets te kunnen veranderen. Jaloersheid van andere vrouwen had ze op kantoor ook wel eens meegemaakt, al had het dan nimmer háár betroffen.
Zó'n jaloezie had ze echter nog nooit meegemaakt. Dat mensen zich niet ontzagen, zo schaamteloos hun teleurstelling over minder bloemstukken te tonen! ‘Ze moet geen goeie moeder gehad hebben,’ peinsde Betsie, en was daarom al dadelijk weer genegen, vergoelijkend over Loretta te denken. Een fatsoenlijke moeder zou haar dochter immers vóór alles beheerstheid ingeprent hebben, en geleerd hebben, niets of niemand te benijden, omdat elke mens naast zijn geluk ook zijn ongeluk had!
‘Had ík het maar geweten!’ dacht Betsie, en stak een straat over. ‘Dan had ik haar dadelijk een van mijn bloemstukken laten geven!... Dan had er geen haan naar gekraaid!...’ Want ze kon zich toch ook best voorstellen, dat het voor een serieus kunstenares pijnlijk was, bij mensen van mindere prestatie achtergesteld te worden...
‘Ik kan er niet eens met Cor en Alie over praten,’ peinsde ze treurig, ‘want die verwachten alleen zulke drama's en nog raarder gebeurtenissen, dat zie ik aan hun gezichten!’
Toch had de houding van de anderen haar hart verwarmd. Met hen moest ze ook spelen, de komende dagen.
Je leerde in zulke omstandigheden je mensen kennen!... Eigenaardig - waar ze nu in enkele weken tijds al mee had kennis gemaakt! Maar ja, op kantoor kreeg je ook geen bloemstukken van de baas...
En terwijl ze hierover nadacht, drong pas goed tot haar door, wat de hele situatie eigenlijk zeggen wilde.
| |
| |
Ze moest even stilstaan, zo-maar even, op een hel verlicht trottoir. ‘Ze is jaloers op mij!’ dacht ze. ‘Op míj! Betty Vandepen!... Een doodgewone kantoor-juffrouw, die mee mag spelen... Er zijn vrouwen jaloers op me. Ik heb vanavond rose satijn gedragen, en paarse zijde en gifgroen brokaat. Ik ben getooid geweest met bont en juwelen. Ik heb bloemen gekregen, en applaus.’ Het was een duizelingwekkend besef. Wat kon het leven plotseling andere wegen vertonen! - Twee maanden tevoren zat ze veilig op kantoor, aan een suffe toekomst te denken!... En nu succes, gejubel, kranten-mensen, jaloezie!...
En thuis Cor en Aal...
Ja zeker, Cor en Aal. Die nog op waren, toen Betsie binnenkwam. Er was een broodje met kaas en een kopje thee. ‘Wat een mooie bloemen!’ zei Cor. ‘Dat zal met elkaar wat een geld gekost hebben!’ voegde Aal erbij. Ze waren opvallend stil. Het leek, alsof zij wel iets vleiends wilden zeggen, maar de woorden niet over hun tong konden krijgen.
‘Die paarse japon stond je goed,’ zei Alie stijfjes. Het klonk, alsof ze bedoelde: ‘de rest was volkomen mis!’
Betsie stond maar gauw op. Ze voelde zich ziek van teleurstelling en overspannenheid. ‘Ik ga slapen,’ meldde ze. En wist zich met die opmerking de gelijke van haar zusters, die ook niets bizonders hadden kunnen bedenken. ‘Goeie nacht!’
In haar kamertje keek ze in de spiegel. Wat een ouwe, afgetakelde kop! Het was om te janken.
In het laatste moment voor zij in slaap raakte, bedacht Betsie dat ze van de duizendjes van de baas best eens wat goede gelaatscrème kon aanschaffen. Dat was zeker geen verspilling. -
|
|