Versprongen ster
(1977)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
De stilte na die woorden was vol ongeloof en weifeling. ‘Alléén?...’ polste Corrie. ‘Dat zal hij wel niet willen,’ antwoordde Betsie. Het klonk afschuwelijk ondegelijk in de zusterlijke oren. Een kort moment blikten de twee anderen mekaar aan: zouden ze Betsie wel alleen naar kantoor laten gaan?... Of kon Corrie tijd vrij maken, en zogenaamd dezelfde kant uit moeten, voor een boodschap?’ ‘Ik kan best op mezelf passen,’ zei Betsie, als in antwoord op hun gezwegen overleg. En dus ging zij, op zichzelf passend, de deur uit. Op kantoor verliep de dag totaal anders dan Betsie ook maar bij benadering had kunnen veronderstellen. Ze had geen ogenblik getwijfeld, of er zou post voor haar klaarliggen, en de procuratiehouder zou telefoneren over een order, en wellicht zou de baas door het kantoor schrijden en zeggen: ‘Môgge!...’ waarbij hij het woord ‘dames’ altijd vergat. Zij werd echter door de portier naar een geïmproviseerd kantoor van de baas gebracht, omdat in zijn eigen vertrek brandschade heerste. En in de gang was de pakknecht eerbiedig tegen haar, en de procuratiehouder kwam als een blije hond uit zijn hok vliegen om Betsie goedemorgen te wensen. Aan het eind van de gang stond Betsie stil, en keek om. De anderen stonden als beelden op hun plaats, haar na te staren. ‘Aan je werk,’ zei ze. ‘Ik ben niet dol, hoor! Als er ooit weer brand komt, en de procuratiehouder redt de zaak een beetje, moet niemand geloven, dat ìk hier panopticum ga spelen!’ Toen gooide de portier de deur open, en stond ze in de pakafdeling voor de baas. ‘Môgge, juffrouw Van de Pen!...’ zei hij, en stak een hand uit. Ze drukte die, en zei: ‘Goeiemorgen, meneer.’ Hij kuchte even. ‘Wilt u niet gaan zitten?...’ Dat was een fout begin. Had hij gezegd: ‘Gaat u op die stoel zitten!!’, dan had ze het gedaan. Nu hoorde ze in zijn toon de rare vriendelijkheid van de vorige middag. ‘Ik wou graag doodgewoon aan m'n werk,’ antwoordde ze dus ferm. ‘Ik ben één dag achter met inboeken.’ Toen ging de baas zelf zitten, en Betsie dus ook. Zij was niet | |
[pagina 28]
| |
voorbestemd voor consequente rollen. ‘Ik - eh - apprécieer uw ijver,’ zei de baas. Betsie knikte. ‘En ik heb u gisteren reeds gezegd, meen ik, hoezeer ik uw activiteit en hulpvaardigheid heb gewaardeerd, eergisteren bij die brand...’ Betsie knikte weer. ‘Het speet me, dat u gisteren niet met ons mee wilde gaan... Ik had een verrassing voor u...’ Daar kreeg Betsie dan toch een kleur van. ‘Neemt u me niet kwalijk,’ murmelde ze. ‘In 't minst niet,’ antwoordde de baas sneu. ‘Ik neem aan, dat u toch een beetje - geschokt was...,’ hij glimlachte vriendelijk. ‘O, nee, helemaal niet!’ weersprak Betsie scherp. ‘Ik spring elke dag, en of dat nu met brand of met regen gebeurt - dat maakt weinig verschil.’ De baas moest daarna zichtbaar even naar woorden zoeken. ‘Ik - eh heb hier een envelop voor u,’ ging hij voort, en gaf de envelop niet. Hij hield 'm stevig vast, voor zich op het bureau. ‘Ten eerste, omdat u zulk prachtig werk hebt gedaan wat betreft juffrouw Bastemeyer, ten tweede omdat ik u veel dank verschuldigd ben aangaande uw waarschuwing aan de brandweer over die olie, ten derde omdat ik aanneem, dat u toch enige... schade zult hebben aan kleding, of zo...’ Betsie knikte, en leunde in haar stoel terug, nu zij die envelop nog niet hoefde aan te nemen. Ze vroeg zich af, wat ‘of zo’ voor schade kon zijn. ‘We hadden dat gisteren graag ietwat feestelijk met u willen vereffenen,’ zei de baas. ‘Dat had u verdiend, en het leek ons áárdiger. Maar hoofdzaak is, dat u onze dankbaarheid kent.’ ‘Hij is op z'n tenen getrapt,’ dacht Betsie. Ze knikte maar weer. ‘Ik zou u verder willen voorstellen, vandaag nog een beetje vakantie te nemen, en bij voorbeeld - ik weet niet, of ik het goed zeg - uw garderobe van het bedrag in de envelop een beetje aan te vullen, of de een of andere wens, die u misschien nooit hebt kunnen verwerkelijken, nu eens waar te maken...’ Hij knikte haar vriendelijk-officieel toe. ‘Wat een zorg en moeite allemaal,’ lispelde Betsie, ‘voor een vrouw, die toch gauw uw kantoor verlaat!...’ | |
[pagina 29]
| |
De baas leek die woorden niet te horen, wat haar boos maakte. Ze leunde voorover in haar stoel. ‘Had u al die vriendelijke woorden en al dat geld en alle aandacht, niet beter kunnen beleggen in een aardige nieuweling, zodat er nog wat energie en hart voor de zaak uit gedistilleerd kon worden?’ vroeg ze kalm. De ogen van de man tegenover haar kregen een vreemde, pijnlijke uitdrukking. ‘Heb ik u dan werkelijk zo gegriefd, in uw dagelijks werk voor onze zaak?’ vroeg hij. ‘Ja, dat hebt u,’ antwoordde Betsie kalm. ‘Ik heb nooit beter geweten, of ik was een sloof. Net als de anderen. Ik mocht niet ziek zijn, ik mocht geen verdriet of problemen hebben. Ik was goed voor mijn salaris, en moest dat waar maken. Wij allemaal hier, worden door een serie duffe levensjaren van onze bloei naar ons pensioen gejaagd. En liefst lopend, meneer. Als we geld gaan kosten, zijn we om zo te zeggen alleen nog goed voor de slacht.’ ‘Pardon,’ stamelde de baas. ‘Nee, geen pardon,’ zei Betsie. ‘En omdat ik niet van plan ben, tijdens het overwerk door de schuld van vergane olie-leidingen, het pensioen van Bastemeyer voor de zaak uit te sparen, en daarbij dat domme schepsel uit de rommel sleur, krijg ik nu een toespraak met een envelop.’ De baas stond op. Zijn wangen waren hoogrood, hij keek Betsie aan met ontzette ogen. ‘Dit is een verschrikkelijke aantijging, juffrouw Van de Pen!’ zei hij. ‘Weet u eigenlijk wel, wat u daar allemaal zegt?...’ Zij stond ook op. ‘Ik kàn het nu zeggen, want ik ga immers wèg, over tien dagen,’ antwoordde ze. ‘Maar weet u eigenlijk wel, wat u allemaal... níét doet, voor uw personeel, dat wonder boven wonder stuk voor stuk uit minsen blijkt te bestaan?...’ De baas ging weer zitten. Hij bleek opeens veel minder onaantastbaar, dan hij ooit was geweest. ‘Ik weet, dat ik een droge kerel ben,’ gaf hij toe. ‘Ik werk zelf veel te hard, en heb daardoor waarschijnlijk geen oog gehad voor de problemen van de anderen...’ Hij keek haar recht in de ogen. ‘Wat moet ik doen, juffrouw Van de Pen?’ ‘Wat u moet doen...?’ stotterde Betsie. ‘U moet menselijker zijn! Als het stroomt van de regen, en de wagen staat toch net voor, zeg dan eens: “Gerrit, breng de dames even thuis!” en | |
[pagina 30]
| |
als u 's morgens door het kantoor gaat, zegt u dan: “Morgen, dames!” en als u jarig bent, trakteer dan eens op gebakjes! En als we lachen om iets, kijk dan niet nors en zwijgend op uw horloge! En als de Kerstgratificaties uitgedeeld worden, doe dat dan eens met een kop thee en een aardig pakje! Er hoeft maar een reep chocola in te zitten, of een zakdoekje. En als u 's avonds weggaat, zeg dan niet: “Ik ga weg!” want ik heb me tien jaar lang moeten beheersen om niet éénmaal “hoera” te zeggen...’ Zij waren allebei stil, en keken mekaar aan, alsof ze elkander voor het eerst zagen. Dat deden ze misschien ook wel. ‘Hier is uw envelop,’ zei de baas tenslotte. ‘Die gun ik u toch van harte, juffrouw Van de Pen...!’ Ze nam het ding aan. ‘Ik heb het u toch met feestelijkheid ter hand willen stellen,’ voegde de baas erbij. ‘U weet niet, hoe dwaas wij daar gisteren in dat zaaltje hebben zitten eten en drinken, toen u, het feestvarken, geweigerd had, mee te gaan...’ ‘Het was een redame-fuif,’ bitste Betsie. ‘Ik weet zeker, dat er ook pers-mensen waren...’ ‘Nou ja,...’ zei de baas. Dat wond haar op. ‘Niks nou ja,’ zei Betsie. ‘Die hele opzet was publiciteit voor de zaak! O, ik zeg niet, dat u die brand hebt aangestoken!... Maar in uw hart was u blij, dat er iets gebeurd was, zonder verlies van mensenlevens... En alles daarna - -’ ze slikte van opwinding, ‘óók deze envelop, meneer!...’ Ze wist opeens, dat ze die in het openbaar evengoed gesloten ontvangen zou hebben. Om er thuis vijfentwintig gulden in te vinden. Of misschien wel vijftig!... Omdat de baas zelf meende, scheutig te zijn... Hardop zei ze: ‘Ik houd zo van hartelijkheid... en al dit decor..., - hoeveel zit er wel in die envelop?... Een onbescheiden vraag, ja! Maar haalt die de vijftig gulden wel, meneer?... Want ik zou volgende maand toch ook vijfentwintig jaar op dit kantoor geweest zijn...’ Hij was nu weer kalm, en zag Betsie recht in de ogen. ‘Doe me een plezier,’ zei hij, ‘en scheurt u die envelop in mijn bijzijn open.’ Dat deed ze. Kort en kattig. Ze haalde er met ontzetting twee biljetten van duizend gulden uit. Ze barstte in tranen uit. | |
[pagina 31]
| |
Ze zei, dat ze - nu ja - dat ze - En toen bedankte ze de baas, en drukte hem de hand. En sloop jankend naar haar plaats, met die duizendjes in haar tasje. En het hele kantoor vond haar een geweldigerd, die waaràchtig wel even van streek mocht zijn. Dat kon de beste overkomen.
De heer Robbens haalde haar van de zaak af. Pijnlijker reclame voor het naar-huis-brengen-van-vrouwelijk-personeel kon Betsie in haar onschuld niet bedacht hebben. Alles klopte overcompleet. De duizendjes in haar tas gaven haar 'n gevoel van onafhankelijkheid, dat haar nuttig leek: ze zou zich niet voor een appel en een ei tot dwaze daden laten bepraten. Als ze dan op dat toneel moest staan, dan met veel egards, en met genoeg winst, dat ze er later nog plezier van kon hebben. Want het zou bij die ene rol wel blijven, en theater-gezelschappen plachten volgens de berichten in de dagbladen gemiddeld na drie maanden failliet te gaan. Het kantoor van Robbens was echter iets heel anders, dan enig kantoor in Betsies jarenlange praktijk ten toon had gespreid. Dure fluwelen zetels van een machteloze verzonkenheid, waarin je niet anders dan ‘ja’ kon knikken; Perzische tapijten; een witte telefoon, die op de meest abnormale ogenblikken rinkelde. Een levensgroot schilderij van de heer Robbens zelf in de rol van King Lear, en verder een duizelingwekkende massa foto's van juffertjes met te weinig textiel en mannen die op tafels zaten of op stoelen stonden, of met uitgespreide armen de klassieken tot nieuw sterven brachten. De heer Robbens leek wel zijn ganse leven tot één musical te hebben vertoverd. Het was onbegrijpelijk, dat hij nog oog en tijd had voor Betsie van de Pen, of het moest uit navrante blasé-heid zijn. ‘Ik zal je omdopen,’ begon Robbens. ‘Je heet van dit ogenblik af Betty. En je achternaam zullen we aan één woord schrijven, dat maakt een aardige, Amerikaanse indruk. Betty Vàndepen.’ Hij knikte haar vrolijk toe. ‘Ik weet nog niet, of ik met je in zee ga,’ zei Betsie. ‘Dat,’ gaf Robbens terug, ‘maakt geen verschil. Van dit ogenblik af ben je voor mij Betty Vandepen.’ ‘Maar ik vind het niet mooi!’ zei Betsie scherp. ‘Dan hoort het goed bij je,’ prees Robbens. | |
[pagina 32]
| |
Ze trachtte tevergeefs zich een beetje uit de stoel op te heffen, om een meer actieve indruk te kunnen maken. ‘Ik dacht, dat theaterdirecteuren veel beleefder en hoffelijker tegen vrouwen waren,’ wees ze hem terecht. ‘Dat is dan een misverstand,’ zei hij. ‘Dat denken de meeste mensen, die met toneel niets te maken hebben. Zij praten ook altijd over het gevaar, van met kunstenaars om te gaan. De morele afschuwelijkheden, die achter de coulissen plaatsvinden. Geloof me, Betty, achter de coulissen is alleen stof. En je vindt er een enkele toneelknecht of brandwacht, die zich dood verveelt, en niet onder de indruk komt, al maak je het als acteur of actrice nog zo bont.’ Hij stak doodbedaard een sigaret aan. ‘Dacht je me getemd te hebben?’ informeerde Betsie. ‘O, dat hoop ik van ganser harte niét,’ zei Robbens. ‘Jij moet juist zo wild blijven, als een burgerjuffrouw maar zijn kan.’ Zij moest een hele tijd nadenken, om iets hatelijks te verzinnen. Maar intussen ging hij doodgewoon door. ‘De rol van Nympha Mac Lewis is geknipt voor je. Ik geloof niet dat er in Amerika of ergens ter wereld een betere vertolkster voor deze figuur kan worden gevonden. Als je je best doet, zul je duizenden en tienduizenden mensen opgewektheid en levensmoed teruggeven, en er, mèt nog een hele troep mensen, zelf wel bij varen. Lokt je dat aan, Betty?’ Ze moest toegeven, dat ze ‘Betty’ al veel aardiger vond klinken. En bovendien leek het haar meer bij haar innerlijk te passen. Het was kwieker, eleganter. ‘Ja,’ zei ze kalm, ‘dat lokt me aan.’ Hij tikte glimlachend de as van zijn sigaret. ‘Kijk eens,’ ging hij voort, ‘Nympha Mac Lewis is een vrouw, die haar hele leven in een circus heeft gewerkt. Nu heeft ze de hoofdprijs gewonnen in een loterij, en is rijk. Het circus-leven hing haar al lang de keel uit, ze vlucht als het ware. Na enige omzwervingen komt ze tussen miljonairs terecht, en meent daar de hemel op aarde gevonden te hebben. Een hele tijd wordt zij au sérieux genomen, tot ergens vandaan het verhaal doordringt, dat ze schoolrijdster is geweest, of trapeze-werkster... Nympha ontkent dit, en toont zich diep beledigd. Op een feest, waar zij terdege aan de tand wordt gevoeld, en zich hevig verdedigt tegen de geruchten, wordt een inval gedaan door rovers. Dan vergeet Nympha haar | |
[pagina 33]
| |
voornaamheid, en doet een malle sprong, waardoor zij de rovers te snel af is, en in de war brengt. Ze redt het hele gezelschap, maar is aan de kaak gesteld door haar gedrag, als een goed circusartieste. Dan echter weet ze ook, dat de miljonairs-wereld oneerlijker is dan haar eigen milieu, en ze zegt kernachtige dingen, waarmee ze de deftige mensen evengoed als de rovers en de politie tot rede brengt. Het stuk eindigt met een verrukkelijke scène, waarin Nympha geweldig wordt geëerd, en de koningin van het feest is.’ Betsie had met stijgende voldoening geluisterd. Ze beheerste zich, en zei: ‘Hm.’ Maar Robbens had beslist eerder mensen ‘Hm,’ horen zeggen. ‘In de eerste akte draag je een zwart fluwelen japon met diamanten,’ vertelde hij. ‘Je zult je haar spierwit moeten laten bleken. En dan een permanent, met grote krullen. Je hebt een heel mooie nek, Betty! Dat zie je trouwens vaak bij eigenzinnige vrouwen! - Bovendien moet je leren lopen op hoge hakken.’ ‘Ik hèb hoge hakken,’ zei Betsie, en stak een been in de hoogte. ‘Laat me niet lachen,’ - zei Robbens. ‘Je hebt keurige benen. Daar zou nog een dansje mee te maken zijn. Maar die hakken zijn niks. Nee, je krijgt vijfentwintighonderd per maand, maar je moet er ook iets voor over hebben, kind!’ ‘Ik ga niet lopen op die stelten,’ zei Betsie. ‘Dat ga je wèl,’ antwoordde Robbens. ‘Daar kun je niets aan doen, en ik evenmin. De rol schrijft het voor. Als je die maar eenmaal kènt, als je 'm eens hebt doorgenomen en wat gerepeteerd - dan draag je vanzelf hoge hakken. Dan drááf je naar de kapper, dan doe je alles wat ik je zeg! Het is een juweel van een rol, liefje!’ Toen leunde Betsie eensklaps in alle rust achterover in haar luie stoel. ‘Ik geloof, dat je gelijk hebt,’ zei ze. ‘Het zal trouwens heerlijk zijn, anders te zijn, dan ik geweest ben... Betty Vandepen, hoge hakken, wit krulhaar, prachtige japonnen... en een rol, die ik spelen kan...?’ ‘Dat beslist,’ zei Robbens snel. ‘En een rol om te zoenen,’ voltooide Betsie dromerig. ‘Goed, Robbens, we doen het. Hoe heet je eigenlijk van je voornaam?’ Hij keek haar even stom-verbaasd aan. | |
[pagina 34]
| |
‘Het is geen usance, dat de mensen me bij m'n voornaam noemen,’ wees hij terecht. ‘Ik geloof echt, dat je niet weet, wie Robbens eigenlijk is...’ ‘Ik heb met geen usance iets te maken,’ sneed Betsie verdere praat af, ‘hoe heet je?’ ‘Jaap,’ zei hij. ‘Goed, we gaan samen in zee voor die musical, Jaap!’ zei Betsie. ‘En denk niet, dat ik me bij m'n voornaam laat noemen door iemand, die ik met “meneer” moet aanspreken.’ Ze stond op. Op dat ogenblik keek ze in de spiegel. De zelfverzekerdheid en opgewektheid gaven haar een heel ander uiterlijk... Eigenlijk - - ja, eigenlijk vond ze zichzelf niet zo erg min... ‘Ik heb honger,’ zei Betty Vandepen. Dat waren beslist haar eerste woorden. Zij werden met goedkeuring en gelach begroet. Een gunstig voorteken, zou men kunnen zeggen.
Deze wonderbaarlijke plannen deden het naderend afscheid van de zaak geheel verbleken. Indien iemand op kantoor gedacht mocht hebben, dat Betsie van de Pen de laatste weken van haar verblijf bleek zou worden en huilerig, dan kwam hij bedrogen uit. De directeur schreef haar kwieke opgewektheid toe aan het bezit van de duizendjes, en dat was voor een directeur helemaal niet zo erg dom gedacht. Wat kon hij ook bevroeden of snappen van toneelplannen, met allerlei vreemde details, waar het de degelijke juffrouw Van de Pen betrof? Zij had thuis niet durven spreken over haar musical-plannen. Eerst dat ontslag maar, dan had ze meer tijd en energie, om verder te praten. De zusters hadden haar bericht over 't ontslag wonderlijk kalm geaccepteerd. Corrie kon onder het lamplicht haar ogen opslaan, en medelijdend vragen: ‘Zie je d'r tegenop, Bets?’ en Alie had al eens goedhartig gezegd: ‘Meid, je moet het je niet te naar voorstellen, hoor! Ik ben nu drie jaren thuis, en het is heus best aardig! Wat zullen we 't gezellig hebben!’ Want dat de jongste verder thuis zou blijven, hadden zij samen uitgemaakt. 't Kan desnoods, financieel. Dan voelde Betsie zich een akelige Judas. Wat wisten de zusjes van spierwit krulhaar en hoge hakken, van een zwart fluwelen japon en diamanten?... | |
[pagina 35]
| |
Want ja - verder dan deze bijkomstigheden kon Betsie zelf niet denken. Van een rol, van het instuderen en doorvoelen daarvan, had ze nooit gehoord. Het leek haar mal en een beetje angstig. Maar kom, vijfentwintighonderd per maand!... En het feit alleen al, dat je wat anders kon beginnen!... Ze gaf nette antwoorden aan de zusjes, stond op tijd naast haar bed, ging naar kantoor en deed haar werk. De meest volmaakte kantoor-machine: door geen brand of erkenning uit het evenwicht te brengen. Dit noopte de baas er heel laat en overbodiglijk toe, over haar te gaan nadenken. Waar vond je heden ten dage zó'n kracht?... Iemand, die góéd was voor haar werk, die de dag nadat ze uit het ziekenhuis was ontslagen meteen aan het werk ging, niets vergat, niet dwaas deed?... Die hem zelfs op enkele dingen had durven wijzen, welke inderdaad gunstig bleken te zijn voor het werkpeil van het personeel?... Iemand, die zichzelf bleef, hoe en waar dan ook (al was dat zichzelf dan ongewoon)?... Hij kreeg berouw van haar ontslag! Vijftig jaar! - Zonde en jammer, zo'n gedienstig mensje, zo gewillig. Had ze niet overgewerkt, die avond, dan was de zaak in vlammen opgegaan. Als Bastemeyer alleen daar had gezeten, was er geen brandweer groot genoeg geweest om haar uit alle ramen tegelijk te redden, en dan had de zaak beslist grotere verliezen geleden. Door het geweldig kordate optreden van Van de Pen, óók de dag van haar terugkomst, kon Bastemeyer niet anders dan eveneens aan het werk gaan. Dat was dan toch dubbele winst. Enfin, dat juffie Van de Pen had ook twee duizend gulden cadeau gehad. Mocht ze ook best wat voor doen. Maar het bleef jammer, dat dezulken weg gingen, terwijl al die lanterfanteraarsters jong en schoon het kantoor bleven misbruiken voor de dagen huns levens. Uiterlijk schoon was prettig; maar ijver was beter. En de directeur had beide nog nooit in één schepsel tegelijk aangetroffen. Intussen verstreken de dagen. De dag kwam, dat juffrouw Elisabeth van de Pen zou weggaan. Een penibele kwestie. In koortsachtig fatsoen had de baas Betsies vijfentwintigjarige datum nagezocht: die viel vier dagen na 't ontslag. Hij kon haar toch geen maand langer aanbieden mèt salaris, om één middag | |
[pagina 36]
| |
op zijn kantoor feest te vieren? En blijven - hij had haar laten polsen - wou ze niet. Toen bood hij haar aan, voortijdig te jubileren, op de dag van haar vertrek. Hij had bedacht, dat zulks geen tijd-verlies inhield. Het was bovendien een aardige reclame voor de zaak. En Betsie was zó platgeslagen door de duizendjes, dat ze hem met vergevensgezindheid doorzag, en toestemde. De baas zou haar dus op de dag van haar treurspel-ontslag feliciteren, en ze zou met gejubel weggaan. Hm. Er zouden enkele treffende dingen gezegd worden door de baas, door de procuratiehouder (die de hemel dankte voor die brand, anders had hij niets treffends geweten over Van de Pen) en door de voorzitster van de Vereniging voor Erkenning van Trouwe Diensten. De baas had een fles eau de Cologne meegenomen voor de ontroerde vrouwen. Er zou Betsie een stoel worden aangeboden, en een album met handtekeningen. Om half vier zou iedereen naar huis mogen. Betsie van de Pen typte en telde de ganse ochtend, alsof ze vanmiddag de rest moest doen, en morgen zou doorgaan. Zij was niet onder de indruk. De anderen keken soms even met sentimentele blikken opzij: al vijftig!... Arme grijze piekharen!... Ze had haar goeie japon aan, met het fluwelen kraagje. - Zou ze ook trakteren?... Of zou het haar door de alteratie ontgaan zijn, daarvoor te zorgen?... Een goedig typistetje had stilletjes voor een taart gezorgd. ‘Lang zul je leven, en word niet te dik’, stond erop. Daar zou hysterisch om gelachen worden door de ontroerden. Ach ja, ach ja. Zo ging het altijd; 't was net, of het hele kantoor rustiger-aan moest, het was al zo oud. Juffrouw Van de Pen was de vijfde, die hier vandaan ging om niet-duidelijke redenen. De voorlaatste was tien jaar geleden; en twee waren er dood gegaan, wat héél duidelijk was. Op een kantoor kon je aan zulke dingen denken en intussen debet en credit inboeken. Tja...
Toen, in de middag, ging het belletje van de baas. De dames zaten even star, alsof ze niet wisten, wat ze nu moesten doen. Het was toch zo duidelijk gezegd. ‘Ik geloof, dat we moeten komen,’ lispelde de jongste, die de brieven rondbracht. | |
[pagina 37]
| |
‘Ja,’ zei Betsie. Haar handen lagen stil om de trouwe schrijfmachine. Ze streelde even over de toetsen. Het blad was net vol. Afschuwelijk, zó keurig en juist... Ze had vijf minuten geleden opeens niet meer de moed gehad, snel te typen en nog een nieuw blad in te zetten... ‘Nou, daar gaan we dan,’ zei ze. ‘Kom, dames! Op naar het baasje, dat koffie schenkt!’ Dat deed hij nooit. De procuratiehouder kwam om de kier van de deur: ‘Juffrouw Van de Pen - dames, - of u komen wilt!...’ Ze hadden opeens allemaal haast. ‘In de tweede akte een paarse avondjapon met nog meer diamanten,’ peinsde Betsie, ‘en een skunks-cape...’ Ze neuriede. Hield meteen weer op: het gaf geen pas. Ze moesten haar wel voor steenhard verslijten. Met neergeslagen ogen liep ze naar het kantoor van de baas. De kassier hield de deur open. ‘Wat ráár, dat hij me die envelop met inhoud laatst niet heeft gegeven,’ dacht Betsie, en bleef voor het bureau staan. Achter haar slif-hakten de anderen binnen. De pakknecht siste een deuntje tussen zijn tanden, en was meteen stil. Betsie beet op haar wangen. ‘Ik wou daarnet zingen,’ dacht ze. ‘Hij geeft er even min om als ik. In de derde acte een gifgroen gala-toilet met goudkant. Een hermelijnen stola en een diadeem...’ Ze moest trachten met haar hoofd bij de zaak te blijven. Leuk, als er nu brand kwam! - ‘Juffrouw Van de Pen,’ zei de baas met een gelegenheidsstem. ‘Hij draagt zijn grijze stippeltjes-das,’ veronderstelde Betsie in haar gedachten, en keek. Het was ook zo. - ‘Gaat u tegenover mij zitten. En de andere dames zo'n beetje eromheen - zo, gezellig.’ Het was voor het eerst, dat de baas dit woord gebruikte zonder sarcasme. Rechts van hem zat de procuratiehouder, links de kassier. Betsie wendde zich naar de pakknecht, die nog stond. ‘Hendrik,’ zei ze, ‘kom jij hier rechts van me zitten, voor als ik straks moet huilen. Dan geef je me je schouder, en de fles eau de Cologne, die meneer daar zo praktisch op tafel heeft gezet. Of zit daar jenever in?’ | |
[pagina 38]
| |
Er heerste even een stilte, voor er een gelach losbrak, dat niemand verwacht kon hebben. Hendrik ging grinnikend naast Betsie zitten. ‘Het lijkt wel, of u met plezier bij ons vandaan gaat,’ zei de baas lachend. ‘Dat zou ik niet doen, als ik mijn hele hart in deze zaak had verankerd,’ antwoordde Betsie. ‘Maar ik verheug me zo op m'n vrije tijd!... Op de tijd die ik nu eens mag besteden, zoals ik zelf wil... Dat is geen klacht, meneer! Dat is alleen maar een visioen dat misschien toch niet waar wordt gemaakt...’ Een moment keek de directeur haar peilend aan. ‘Ja, dat hopen en dat willen we allemaal,’ gaf hij toe. ‘Wat denkt u te gaan doen?’ Ze dacht even na, of ze het zou zeggen. ‘Ik ga elegant worden,’ zei ze. ‘En ik denk erover, een beetje te gaan toneel-spelen.’ De anderen schaterden nog luider. Het was eigenlijk absoluut niet beleefd. Maar Betsie lachte mee, en dacht: ‘Wie het laatst lacht, lacht het best.’ Ze besloot om, als ze de moed had, hun allen een vrijkaartje te sturen. Toen stond de baas op, en hield zijn toespraak. Het was toch nog heel aardig, en lang niet zo afgemeten als Betsie verwacht had. Ze kreeg de stoel, die ze beslist mooi vond: een grijze velours met brede leuningen. Dit was een verrukkelijk ontslag! Ze bedankte met alle hartelijkheid, die er op dat ogenblik in haar was. Ze luisterde met toewijding naar de treffende woorden van de procuratiehouder, waarna de kassier haar het album met handtekeningen overreikte. Bastemeyer was de eerste, die eau de Cologne moest hebben. Hendrik zat nutteloos naast Betsie, ze huilde niet. Ze had een lichte kleur, die haar puik stond, en zat zo recht op haar stoel, alsof ze nog heel wat van plan was. De juffrouwtjes om haar heen bezagen haar met verwondering. Het was een beetje mal, dat iemand, die in het ganse kantoorbestaan keurig en onopvallend was geweest, nu eensklaps een gemakkelijkheid van omgang had, welke verbijsterde. Ze was werkelijk de hoofdpersoon, en liet zich dat met een besliste bevalligheid aanleunen. Wat zag ze er aardig en knap uit!... Het speet de baas eens te meer, dat hij dit vrouwtje moest laten gaan. Ze had nog voldoende ijver en spirit om morgen de dag | |
[pagina 39]
| |
opnieuw te beginnen... Daarna kwam het typistetje met de taart. Alie dames gierlachten om het opschrift - het geheel verliep volgens plan. En vervolgens bleek de bakker een grote doos bezorgd te hebben: Hendrik had die aangepakt, en in de kelder gezet. Gebakjes en zoute koekjes, van juffrouw Van de Pen. Zij had ook voor thee laten zorgen, en voor voldoende (ongeschibde) kopjes. Op de meest vrouwelijke manier bracht ze sfeer en genoeglijkheid in de situatie. De baas leunde in zijn stoel, de meisjes ontspanden en babbelden met de kassier en de procuratiehouder, alsof zij gewone mensen waren. ‘Ik heb haar nooit opgemerkt,’ peinsde de directeur. ‘Mijn vrouw heeft ook nooit gezegd, dat ze iets waard was... Is dat niet het kenmerk van de ware dienstbaarheid?... Wat een juweel! En vandaag gaat ze weg!...’ Hij blikte tussen zijn wimpers door, hoe ze daar thee schonk, en zo gemakkelijk alle mensen in het gesprek betrok. Tòch een echte burgerjuffrouw, in die rode japon met dat nare kraagje. ‘- nietwaar, meneer?...’ Hij schokte op. ‘Wat zegt u?’ naar Bastemeyer, die hem verraderlijk in een onbeluisterd gesprek betrok. De baas moest er bloedrood van kuchen. ‘Dat die mevrouw van de Vereniging wel es wat beter op tijd had mogen zijn!’ Ja, daarin moest hij Bastemeyer gelijk geven. De mevrouw gaf een slecht voorbeeld. Alsof ze op deze veroordeling gewacht had, zo belde ze. En trad snater-pratend binnen. ‘Dag meneer - heren - dames!... juffrouw!’ Ze glimlachte voor de hele kamer, en bezag onderwijl Betsie met keurende ogen. ‘Die diadeem - dat zullen wel namaak-smaragden worden,’ dacht Betsie, die terug glimlachte naar de mevrouw. ‘Een kopje thee, mevrouw?’ vroeg ze. Per slot was het toch een gast, met die gemene gelegenheids-lach. ‘Graag,’ zei de mevrouw. Ze droeg een geweldig modieus mantelpak en een hoedje met een veer; ze was de wildvreemdste eend die ooit in deze dorre bijt verzeild had kunnen geraken. Ze kreeg een gebakje en een koekje en een zoutje. Met vrouwelijk venijn vond Betsie er haar genoegen in, haar lijn te verstoren. | |
[pagina 40]
| |
Na dat kopje thee echter, nam de mevrouw eenvoudig bezit van de situatie, en stond op. Ze wierp een verstolen blik op haar polshorloge, waaruit Betsie begreep, dat ze nog meer medailles en toespraken had uit te delen. Nog meer treffende woorden, ontroerende zinnen, ijskastwaardering. Betsie zat met geduld en beschaving te luisteren, een halve glimlach om de lippen. ‘Vanavond spring ik weer,’ dacht ze, de ogen neerslaande in reactie op een compliment dat ze volmondig onderschreef: ze was altijd op haar post geweest, en had nimmer onnodig verstek laten gaan. Bastemeyer greep weer snuivend naar de fles eau de Cologne, alsof ze dat goed dronk. Betsie verdacht haar ervan, alleen maar te snuiven, om de gelegenheid te baat te kunnen nemen, nu er iemand zo scheutig was met reukwater. Zo was Greta wel: ze was ook op andermans kracht over dat muurtje gesprongen. De medaille was lelijk en van geringe waarde. Betsie zei ‘dankuwel’, omdat ze als plichtmens natuurlijk niet de laatste dag helemaal uit de toon kon vallen door ‘o, jasses!’ te zeggen. ‘Ik ben er trots op, u de hand te mogen drukken,’ zei de mevrouw. Betsie knikte en dacht: ‘doe het dan nog eens, lieve mens!’ Ze had nu juist die dag zo veel gedachten, die niet aardig waren! Waaraan kon dat toch liggen?... - Het leek wel, of een gretige levenshonger haar eensklaps van een splinternieuw, luchthartig wezen had voorzien. Natuurlijk sloeg de torenklok ergens buiten kwart over vier, voordat de vergadering werd opgeheven. De mevrouw was toen al lang naar de volgende toespraak. De laatste middag op kantoor voor Betsie van de Pen! De dametjes gingen lachend en pratend uiteen - het leek wel vakantie. De baas schudde Betsie bij het einde hartelijk de hand. ‘Horen we nog eens iets van u?’ vroeg hij. En keek, zoals hij nooit naar een employé gekeken had. ‘O, ja, beslist,’ antwoordde Betsie, en straalde opeens. Dit was nu eindelijk eens een antwoord, recht uit haar hart. ‘Als het gordijn opgaat,’ peinsde ze, ‘sta ik daar meteen al.’ ‘Bary, zijn er vandaag geen bloemen gebracht?’ zeg ik dan. Dat is de eerste zin van die musical...’ Ze knikte toegenegen naar de baas. Hij had toch ook maar vijfentwintig jaar op haar duffe gezicht | |
[pagina 41]
| |
moeten kijken! - Ze had eerder moeten beginnen aan wit haar en hoge hakken... Nee, misschien niet... Het leven moest toch nog iets ànders zijn... Na die musical zou ze zich lekker terugtrekken in een eigen, rustig leventje. Bloemen kweken, wellicht. Of liefdadig werk. In haar hart was ze een stokouwe vrijster. Daarom kon je juist zo gemakkelijk gek doen, en eens wat zeggen. Ze trok met een gevoel van opluchting haar mantel aan. Haar ogen gingen de gang langs, de deur naar het kantoor binnen... - wat een lange tijd!... Nu ging er iets anders komen. Ze was een beetje melancholiek gestemd, diep in haar hart. Maar echt treurig was ze zeker niet... Het was dat vreemde gevoel, dat je normale sentimenten omploegde. Zelfs de baas mocht ze vandaag graag... Terwijl ze nog niet zo lang geleden geweigerd had, in zijn auto te rijden... Ze nam afscheid van de andere vrouwen. Bastemeyer huilde niet meer, nu de eau de Cologne onbereikbaar was. Ten slotte kwam de pakknecht Hendrik nog naar haar toe, en gaf haar een plastic boodschappentas. ‘M'n vrouw zei, dat die altijd te pas kwam, en dat het voor een vrouw prettig was, eens iets anders mee te sjouwen dan zo'n kantoor-tas.’ ‘Dat ìs ook zo,’ gaf Betsie volmondig toe. Dit was het eerste geschenk, dat haar echt ontroerde. ‘Wat ben ik toch voor een heks?’ dacht ze. Maar ze schudde Hendrik even lang de hand, als de baas het haar had gedaan. En ze zei: ‘Hoor ik nog eens iets van je, Hendrik?’ Hendrik was geen steek wijzer dan zij: ‘Vast,’ antwoordde hij. Toen stond ze eindelijk op straat. De stoel zou haar thuisbezorgd worden. Het album en de medaille waren draagbaar. De buitenlucht was een beetje koel - het was eind september. ‘Het seizoen van uitgaan begint,’ dacht Betsie. Maar voordat ze had kunnen bedenken, eens lekker met haar zusters naar een komedie-voorstelling te zullen gaan, rees de musical levensgroot voor haar op. Ja, dat moest ze aanvaarden. Omdat ze zo verzot was op geld, en vijfentwintighonderd gulden per maand kon verdienen!... ‘Ik ben een beetje gek,’ zei ze zachtjes. ‘Dat kan ook best het | |
[pagina 42]
| |
excuus zijn, tegenover Aal en Cor; want die moeten het gauw weten...’
Op straat gebeurde toen iets eigenaardigs. De stad was nog niet op haar hoogtepunt van druk verkeer. Er heerste een gezellige roezemoes, de bomen stonden dromerig boven het water. Betsie hield haar schreden in - er kwam een betovering om haar heen. Iets, een stilte binnenin haar misschien, hield haar buiten de drukte rondom. Het was heel wonderlijk. Ze keek op naar de hemel, die strak en blauw welfde. De waterspiegel, die fronste met zachte golfjes. De takken, die weelderig zich spiegelden in dat water. Een poes voor een venster, even nadenkend uitstarend naar het leven daarbuiten... ‘Vijftig jaar,’ dacht Betsie. Ze besefte haar leeftijd veel gewichtiger dan op de verjaardag, toen ze diezelfde leeftijd haalde. ‘Vijftig jaar! Ontslag genomen!’... En wat er nog verder wachtte!... Het was zo'n vreemde gedachte, dat het haar even goed had getroffen, als elke andere kantoor-juffrouw. Ze herinnerde zich, hoe ze voor het eerst naar een baan was gestapt. Ze was toen drieëntwintig geweest. De baas was een zwarte man met een snor, die haar juffrouw Betsie noemde. Ze had het leven met een beetje veel lachlust bekeken. Grijs haar leek zo ver!... De baas was failliet gegaan. Daarna had ze in een winkel gestaan als verkoopster. Wel aardig werk, maar vermoeiend. Ook juffrouw Betsie. Tot ze bloedarmoede kreeg, en de dokter een kantoor-betrekking aanraadde. Toen was ze juffrouw Van de Pen geweest. Wat vanzelf ‘Van de Pen’ werd, zonder juffrouw. Zoals het Bastemeyer was, en Leuvers en Geveling. Ze stonden allemaal in het album, dat ze in een kast zou leggen en nooit weer inkijken. Of toch, als ze zeventig werd?... of tachtig?... En om haar heen druiste het leven, en droomden de bomen, en zongen nog enkele vogels, het water kabbelde. In elk geval was het heerlijk te leven. En het was ook heerlijk, een vooruitzicht te hebben vol bonte horizonten. Betty Vandepen! - Die medaille zou ze tussen de voering van de nieuwe stoel laten glippen. Daar hoorde het ding, en daar hoefde geen mens haar | |
[pagina 43]
| |
trouwe diensten verder te controleren.
Thuis was alles zoals ze verwacht had. De zusters waren stil en op hun hoede. ‘Ben je daar al?’ vroeg Cor vriendelijk; alsof Betsie niet een uur later was, dan afgesproken. ‘Het was enig!’ zei Betsie. ‘Ik heb een stoel gekregen. Het is heus een mooi meubel!... En een album met handtekeningen. Wat moet ik daar nu mee, Cor?’ De zuster hoofdschudde: zo'n opgewonden gepraat!... - Betsie was natuurlijk een beetje nerveus... ‘Wil je een kopje thee?’ informeerde Alie bedaard. Alie zei altijd dat thee kalmeerde. Bij de vreselijkste gebeurtenissen: toen hun poes gestorven was, toen de belasting om het een of andere monsterachtige misverstand met een dwangbevel kwam, toen de tuinman vijf kostbare stekken had ondergespit, dronk Alie thee, en zag daarna kans, haar dagelijks leven voort te zetten zonder enige verdere gevoels-vertolking. De thee was heel warm, en er was een koekje bij. Dit was een kleine zorgzaamheid van de zusjes, want door-de-weeks kon dat er eigenlijk niet zo goed af. Het ontroerde Betsie. ‘Ik ben natuurlijk toch over m'n toeren,’ dacht ze. En zei: ‘Die medaille is net zo lelijk als de broche van tante Neel.’ ‘Heb je hem werkelijk gekregen?’ vroeg Alie verrast. Alsof men éen vijfentwintig-dienstjarige eerst blij zou maken of in spanning brengen met het vooruitzicht van dergelijke sierselen, om die dan lekker achter te houden. ‘Ja,’ knikte Betsie achter haar thee. Ze dacht: ‘hoe moet ik hun ooit vertellen van die musical?... Ze vinden me nu al geëmotioneerd...’ Ze keek stil voor zich. ‘Was de baas aardig?’ vroeg Cor. ‘Ja,’ zei Betsie. Er viel opeens zo weinig te zeggen. Ze voelde de vertederende zorg van de anderen: de huishoudster en de reeds-gepensioneerde. ‘Ik moet jullie iets heel geks vertellen,’ zei ze ferm. De zusters knikten alsof ze dat wel verwacht hadden. Op zulke dagen gebeurden er immers licht vreemde dingen?... Het kon van alles zijn: de zaak kon Betsie een extra toelage hebben toe- | |
[pagina 44]
| |
gekend voor haar trouwe dienst. Of de directeur kon haar geld hebben afgehouden voor schade aan de typewriter. Mogelijk ook had de procuratiehouder haar ten huwelijk gevraagd - hij was immers al twee jaar weduwnaar?... Of wilde de vrouw van de directeur kennis maken met Betsie? ‘Ik heb onlangs met een meneer gedineerd,’ begon Betsie. Ja, dat herinnerden ze zich beiden nog. Zulke dingen gebeurden te zelden, dan dat je die zo-maar over het hoofd zag. ‘Die heeft me werk aangeboden,’ vervolgde Betsie. ‘Wèrk??’ herhaalden de zusters in koor. Alsof voor iemand van Betsies jaren de kansen op het verrichten van arbeid uitgesloten moesten worden geacht, door een snel en afdoend verval van krachten. ‘Ja,’ zei Betsie. Ze voelde haar lippen droog worden. ‘Hij bood me vijfentwintighonderd per maand..., -’ ‘Wàt zeg je, Betsie?!’ Nu daagde in hun denken de overtuiging, dat ze over haar zenuwen was. ‘Ja, vijfentwintighonderd per maand... -’ ‘Maar - waarmee, in 's hemelsnaam!...?’ alsof ze nooit meer waard zou kunnen zijn dan honderdvijftig, waar en wanneer dan ook. ‘O, ik moet - eh -...’ Ze haalde de schouders op, en grinnikte nerveus, wat de anderen nare gedachten gaf. ‘Hij zoekt precies mijn type, om in een musical te spelen...’ ‘In een musical?...’ De bevreemding was zo tastbaar, dat ze bijna een stoel genomen had, in het schemerlichte kamertje. Nog drie tellen, en Alie zou de bevreemding een kop thee aanbieden. ‘Ja, dat is zo'n toneelstuk... met zang, weet jullie wel?...’ ‘Een - - - - een tonéélstuk - met zàng...?...!’ Betsie schoot in een schelle lach. ‘Toe, herhalen jullie niet alles. Die man is een keurig mens -’ ‘Hoe weet je dat?’ onderschepte Alie. ‘- en hij heeft me alles duidelijk en goed uitgelegd. Ze gaan hier in 't land een heel groot succes-werk van Amerika opvoeren. Maar in een van de rollen hebben ze een oudere juffrouw nodig, die - -’ ze haalde haar schouders weer op, machteloos tegen de onthutste verbazing der ouderen, ‘die springen kan...’ ‘Springen?...’ herhaalde Cor toch weer. ‘Ga jíj op 't tonéél sprìngen?...!’ | |
[pagina 45]
| |
‘O, we doen de gordijnen erbij dicht,’ zei Betsie luchtig. ‘De mensen in de zaal krijgen geen been van me te zien, hoor! Alles is even keurig...’ Alie zette haar theekopje neer. ‘Neem me niet kwalijk, Bets; maar weet je nu wel heel zeker, waar je het over hebt?... ìk kan me niet voorstellen - - Nu ja, -’ vergoelijkend, ‘alles is natuurlijk wel wáár..., maar je hebt het zo druk gehad, vanmiddag... Ga nu eerst eens lekker even liggen. Ik heb croquetjes gemaakt, en soep... En we hebben een stukje cake na. Ik dacht: als ze uit die fuifstemming thuiskomt, moeten we hier ook een beetje meedoen... Dit is een fijne dag voor je, Bets... Je gaat van vandaag af lekkertjes een tijdje je eigen zin doen... Geen gejacht meer naar dat kantoor... Geen gedraaf meer om je werk af te krijgen, tegen de balans... Desnoods blijf je helemaal thuis... van vaders versterf kan dat toch wel. Cor en ik hebben erover gedacht, je een kanarie te geven. Maar we wilden eerst je oordeel weten.’ Betsie was opgestaan. Ze kon niet zittend praten. En terwijl ze daar stond, en haar zusters hoorde spreken, zonk de opstandigheid in haar weg. Ze voelde zich opeens, of ze minstens zestig was. Dat ze allemáál zestig waren geweest... De bekoring van het kalme omgreep haar toch, en ze waardeerde de tact en de vriendelijkheid van de oudere zusters. Wat een zorgzaamheid! En dan nu te schrikken van dwaze verhalen, die op verwarring moesten lijken, voor zulke degelijke juffrouwtjes..., en nòg geen ontzetting te laten blijken... ‘Ja,’ antwoordde ze kalm, ‘het zal heerlijk zijn, - te doen waarin ik zelf zin heb... Maar die kanarie - lieve Cor en Aal - die moet toch nog even wachten... Want als ik elke avond - - Nu ja...’ ‘Ga even liggen,’ drong Alie aan. ‘Wij dekken intussen de tafel.’ ‘Goed,’ gaf Betsie toe. Op de trap slofte ze met haar voeten langs elke tree. Ze had kunnen schateren en janken tegelijk. Ze was dodelijk moe. Het leek wel, of ze die medaille had ingeslikt. Zo'n mal, zwaar gevoel in de maag had ze.
‘En toch is het waar,’ zei ze de volgende ochtend aan het ont- | |
[pagina 46]
| |
bijt. ‘Ik ga heus een beetje aan het toneel, dat heeft Jaap Robbens zelf met me afgesproken.’ Er dwarrelde diezelfde stilte neer, die de vorige dag zo storend op hun stemming had gedrukt. ‘Ik ben niet gek, hoor! Hij kwam naar me toe, nadat ik uit het ziekenhuis kwam, na die brand. Hij had me zien springen.’ Alie schonk alweer thee in. ‘Je had helemaal nooit moeten beginnen met dat gespring,’ zei ze zacht. ‘Het is heel ongezond, Bets. Je kunt er wel iets van aan het hart krijgen, op jouw leeftijd.’ ‘Ja,’ knikte Betsie. ‘Maar als ik dan toch iets aan het hart zou moeten krijgen, dan wil ik tenminste ook gesprongen hebben.’ ‘Je was als kind al zo moeilijk,’ bromde Cor. ‘Als moeder een jurk voor je had gemaakt, wilde je die meteen aan hebben. En als moeder dan zei: “Die is voor de zondag”, dan antwoordde jij: “zondag kan ik wel dood zijn!”’ Ze hadden er nog uren over kunnen praten of zwijgen. De post bracht echter een briefje, waarin Robbens schreef: ‘Beste Betty, de repetities beginnen 2 oktober om 10 uur 's morgens. Zorg, dat je aanwezig bent. Je toegenegen - Jaap.’ Die brief liet ze toen maar lezen. ‘Jááp?’ herhaalde Alie. Alsof er Aap gestaan had. ‘Ja, hij kan toch niet helpen, dat zijn ouders hem Jaap hebben genoemd,’ vond Betsie. ‘En Betty!...’ gniffelde Cor. Betsie leunde in haar stoel terug. ‘Het lijkt me in werkelijkheid verrukkelijk, om helemaal iemand anders te zijn, al is het maar voor enkele weken,’ zei ze. ‘Betty Vandepen.’ ‘Hóé??’ vroegen de zusters tegelijk. Ze herkenden hun eigen naam niet. Maar ze konden Betsie niet weerhouden van blij d-schap en schone vooruitzichten. ‘Misschien word ik wel voor de film ontdekt!’ zei ze. Het was eigenlijk bedoeld om de anderen te voeren, en het sloeg geweldig in. ‘Als je toch in 's hemelsnaam maar geen gekke dingen gaat doen,’ klaagde Cor. Was over stoelen springen dan misschien toch al niet gek meer?... ‘O, ik ga vàst gekke dingen doen,’ zei Betsie. ‘Daar verheug ik me juist zo op!’ Ze zei het met hartklopping, want ze wilde de | |
[pagina 47]
| |
zusjes geen pijn doen. Maar ze moesten een beetje losgewrikt worden van al te stevige conventies - anders zouden er scheuren komen in de band, die hen zo vele jaren goed samengebonden had gehouden. Er was toch altijd zo'n aardige, voorzichtige harmonie tussen hen geweest. Het Papegaaien-ABC... Toen, opeens, zag Betsie een glimp van humor in de zorgelijke ogen van Alie komen. ‘Ik hoop, dat ik trots op je zal kunnen zijn,’ zei ze. ‘In elk geval zal ik bij de première naar je komen kijken.’ Dat was de beste toon die ze hadden kunnen treffen. ‘Jullie krijgen natuurlijk vrijkaartjes,’ zei Betsie bij voorbaat goedgeefs. Maar zij stonden toch aan verschillende kanten van dit plan: Cor en Alie op gindse oever, en Betsie hier. Ze konden er samen over praten; maar om elkaar de hand te reiken - daarvoor was dit water te breed. |
|