Spiegel aan de wand
(1969)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Maar haar hart is een lege put, waarin iedere herinnering een galmende echo heeft: loos geluid, ongrijpbaar als de tijd. Telkens wil Johanna naar een ander schoonheidsinstituut gaan; want ze heeft vernomen, langs de ongeweten paden die het leed gaat, dat Borger een nieuwe beminde heeft die ook tot de cliëntèle van dit grote huis behoort. En ze kàn hem niet terugzien. Haat onkwetsbaarheid heeft zo kort geduurd. Het sterkte haar in een ontzettend ogenblik. Maar was het moment, dat ze André met dat meisje zag, het ergste? - De eenzame rit naar huis was een wilde jacht op vergetelheid, die zich niet liet vangen. Er wachtte haar slechts de holle stilte van haar woning, zonder een enkele lach, zonder een zacht woord of een voetstap, zonder zelfs een bewegende schaduw buiten haar eigen.... Onder de kilte van de ruime, hoge hal en de starre verzonkenheid van de portrettengalerij heeft ze zich afgevraagd, wat echte liefde is....; waar zich de grens bevindt tussen zonde en hogere gevoelens. Johanna mist André Borger. Bij de kleinste, gewoonste gevalletjes is ze zich schrijnend bewust, dat twéé het dubbele is van één. En met de cynische verbazing van een laat, snel rijpen heeft ze geconstateerd dat uit de modder van een onmiskenbaar perverse hartstocht een schone, pure genegenheid is gegroeid. Nu, in de naakte alleenheid van haar kostbaar nutteloos bestaan, weet ze, dat diep op de bodem van haar gevoelsleven, onder de roes der zinnen een kleine doch sterke drang leefde: een doel te hebben in de menselijke maatschappij. Deze drang werd niet bevredigd door de heftige, gekochte liefdesbetuigingen; maar wel door het besef, dat ze iemand hielp te leven, - hoe dan ook. Johanna heeft nooit vermoed, dat achteraf zoveel ongerealiseerde belevingen naar de klare oppervlakte van het dagelijks denken zouden kunnen bovendrijven. Ze hield van André. De omstandigheden waaronder deze | |
[pagina 160]
| |
liefde geboren werd, waren verre van mooi of edel. Doch die veranderden niets aan de waarheid van haar gevoelens. Johanna Mervelinck Trip is echter een trotse vrouw uit een oud geslacht en ze zal André nooit terugroepen. Ze draagt alle gedachten alleen. En zij toont de echtheid van het oude blazoen, door van geen innerlijke verandering blijk te geven. Haar hart moge traag kloppen, haar hoofd bonzen van snijdend pijnlijke vragen en antwoorden, haar ogen mogen andere beelden zien, - het gelaat blijft welverzorgd, de glimlach vriendelijk, haar gang rechtop en niet plomp meer, zoals vroeger.... Ze valt niet terug. Integendeel; de overmoedige liefdesvreugde kon haar niet leren, wat het leed haar gaf: een zachtere spraak en een bedachtzaam oordeel over anderen. Johanna heeft in een korte tijd geleerd, dat elk geluk duur betaald moet worden op aarde, maar dat het grote renten afwerpt: wijsheid en begrijpen. Nu is zij vrouw met de vrouwen. Ze kijkt om zich heen en verstaat opeens de taal van zo menige zwijgende mond, van al die ogen, waardoor harten spreken. Ze zou willen helpen, maar weet niet hoe. De wereld is vastgeroest in dogmatisch gevoel en stramme beleefdheid, die een mens verbieden te troosten, als hem niets gevraagd is. En Johanna kan zich daar juist nu niet van losmaken, omdat ze bang is, dan alle vastheid te verliezen. Maar het begrijpen is een troost voor haar, want ze voelt erdoor, dat ze niet alleen is. Vanmorgen vond haar ziel geen rust en haar handen verlieten elke arbeid. Zonder doel belandde ze op de portrettengalerij. Daar heeft ze lang gezeten, terwijl haar blikken gingen over de vele trotse gestalten, waar zij van afstamt. Heeft ze gedroomd? - Het geleek een veelvoudige biecht.... Zij kent geen andere feiten dan die, welke in oude dagboeken te lezen zijn; en toch zag ze zoveel, alsof ze eensklaps door elke zwaarvergulde lijst in het vergane leven kon zien.... | |
[pagina 161]
| |
Ten slotte zijn al deze afgebeelden mènsen geweest en niet enkel droge kapstokken voor hun weelderige pronkgewaden. Hun handen hebben niet immer zwaardgrepen en waaiers en eretekenen omklemd: ze hebben geslagen en geliefkoosd en gewerkt. Al die ogen hebben minstens éénmaal geweend. De mannen hebben gestreden en bemind en hun huis verdedigd en de vrouwen baarden hun kinderen, ontdaan van keurslijf en brocaat en kant en damast, in de gedwongen eenvoud van allesverwerpende weeën. Zo bracht de natuur hun allen de nederige rijkdom des Hemels; zij hebben geleefd, gelachen en geleden. Bij elke volgende schilderij stond Johanna stil, en steeds weer heeft ze moeten denken: dus jij ook.... De portretten van haar ouders waren de laatste, en ook deze troffen haar gelijkelijk: dus jullie óók.... En nu, terwijl ze ligt op de chroom stoel in een gele cabine, beschenen door de narcislampen, kijkt ze in de spiegel naar haar eigen gezicht en vraagt zich af, waarom ze zich nooit heeft laten schilderen voor de galerij.... Waarom ze die voorzaten altijd gehaat heeft.... Ze luistert niet naar Fräulein Inge's tjilpend verhaal over Manfred in Afrika, die nu zoveel verdient, dat ze binnenkort kunnen gaan trouwen. - Alle zwaarte wentelt van Johanna's denken. Ze blikt in haar eigen ogen en weet: omdat ik nu pas rijp ben voor het begrijpen. Want slechts wie honger gehad heeft, weet hoe brood smaakt, en alleen wie in duisternis leefde, heeft het licht ten volle lief; omdat hij het onderscheid kent. Als Fräulein Inge de band van het kapsel der cliënte wegneemt en de zijden doek van borst en schouders verwijdert, staat Freule Johanna Mervelinck Trip langzaam op, en zegt, nog aldoor met de ogen in de spiegel: ‘Dat hebt u mooi gedaan.’ Het assistentje bloost. Ze is vereerd en ook een beetje verlegen: waarom krijgt ze geen antwoord op haar verhaal over Manfred? Was het misschien on tactvol? - | |
[pagina 162]
| |
Johanna vraagt: ‘Heeft u even een telefoongids voor me?’ Ze wil het adres opzoeken van die portretschilder Helden, die ze enige tijd geleden op een diner bij kennissen ontmoet heeft. Glimlachend bedenkt ze, dat ze zich niet zonder make-up zou durven laten afbeelden. Zo keert Freule Johanna Mervelinck Trip terug tot de haren, en is ze nader dan ooit tevoren. Het bloet cruypet daert niet gaen en mach. |
|