Eigenlijk was het verhaal niet erg intiem. Daarvoor ontbrak de werkelijkheid te zeer. Maar gedachten zijn soms levender dan daden.
Pas toen hij haar van Maria's dood wilde vertellen, onderbrak het meisje hem.
‘Frank,’ zei ze slechts. Een lichte blos kleurde haar wangen. Ze wist daar immers zoveel van; mademoiselle Antoinette had er met de nodige verbeeldingskracht over uitgeweid. -
Karin's stem was een koele dronk voor Frank.
Het was voor het eerst dat ze zijn voornaam noemde. Hoewel tijdens hun samenzijn langzamerhand het ‘u’ in ‘jij’ vergleden was, hadden ze tot nu toe altijd vermeden, elkanders naam te noemen.
Berrends wilde niet de eerste zijn om haar niet te herinneren aan haar ondergeschikte plaats, en bij Karin ontbrak de durf, omdat Frank ten slotte haar directeur was.
En nu zei ze het, en 't klonk zo prettig-gewoon, zo rustig, dat ze beiden verbaasd waren over hun gêne.
Na dat ene woord had hij haar aangezien en gevraagd: ‘Vind je het raar?’
‘Nee,’ antwoordde Karin, ‘maar ik wil niet dat je verder gaat.’
Weer keken ze uit naar de blauwe verte. De zon was een ontzaglijk brandglas, dat over water en riet en zeilen schroeide met scherpe flitsen, en een fluwelige nagloed achterliet in de schaduwen. Soms lag de boot even uit de wind, als Karin haar roer vergat. Dan zonken de zeilen als willoze vogelvlerken slap neer, om bij een geringe wending klappend weer te zwellen.
‘Ik heb vaak gedacht, dat alles een doel had,’ zei Frank zacht. ‘Maar wat is het nut van zo'n dromerij die zich niet laat bedwingen, en je uit je evenwicht brengt?’
‘Misschien vraag je dat te vroeg,’ weerlegde ze. ‘De grote kunst van het leven is afwachten.’
Hij zag haar weer aan en vroeg, niet geheel ernstig: ‘Tot je dood bent?’
‘Tot je dood bent,’ bevestigde ze, en glimlachte.