Louise Diller van haar kant is niet dapper genoeg, om een blik op de wachtende man te werpen. Ze neigt bijna ongemerkt het hoofd op het ogenblik dat ze hem langzaam voorbij gaat.
Doch André heeft gezien, dat ze op de brede loper bij de trap haar beurs verloor.
Een vlam van helderheid schiet door hem heen.
De beurs stelen heeft geen doel. De inhoud is waarschijnlijk niet overdadig. Maar - - - -
Juist als Louise bij de deur is, hoort ze achter zich een diep stem: ‘Pardon, mevrouw... u hebt iets verloren.’
Ze staat stil en kijkt om. Hun blikken ontmoeten elkander.
Met verbazing ziet ze de opvallend knappe man met zijn vreemde glimlach en holle, glanzende ogen.
Als André haar de beurs overreikt, ontdekt hij aan geen van beide handen een gladde ring. Uit haar tas hangen slap een paar dure handschoenen.
Ze bedankt hem blij: ‘Het is heel vriendelijk van u.’
Hun handen raken elkaar even en Louise voelt, hoe intens koud de zijne zijn.
Het contrast van zijn onberispelijke kleren en zijn gelaat treft haar als een niet te begrijpen iets.
Is hij arm of rijk?
Ze staat aarzelend stil, en zegt, alleen om hem met vriendelijkheid te belonen, daar ze niet weet hoe dit anders te doen: ‘U moet boven gaan zitten, als u op een dame wacht. Hier is het lang niet warm genoeg.’
Ze bloost een beetje om eigen vrijmoedigheid.
Hij schokschoudert en glimlacht zwijgend; zijn ogen schitteren alsof hij koorts heeft.
Eigenlijk voelt Louise Diller een ongemotiveerd medelijden met hem, en als hij niet antwoordt, vindt ze daarin de moed, te vragen: ‘Kan ik iets voor u doen?’
Ze bedoelt: naar de ontvangsalon teruggaan, en kijken, of de dame, waarop hij wacht, gauw klaar zal zijn - of wellicht al is.
Juffrouw Diller heeft de statige teruggetrokkenheid van