Spiegel aan de wand
(1969)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Berrends spreekt over individualiteit bij de make up, en het logisch toepassen en combineren van kleuren. Over het accentueren van karaktereigenschappen door wenkbrauwof mondlijn, en het gebruik van rouge als schaduw en als licht in het gezichtsoppervlak. ‘Het gelaat,’ doceert Frank, terwijl hij met een vouwbeen speelt, ‘is als een geslepen diamant: het is één geheel, doch het heeft vele facetten. En elke facet verdient onze belangstelling. Hoe fijner geslepen die zijn, hoe mooier de steen is.’ Hij noemt haar de gezichtsdelen op: voorhoofd, slapen, wenkbrauwen, oogholten, oogleden, wimpers, neus, wangen, jukbeenderen, gelaatsovaal, bovenlip, onderlip, kin. Hij toont de lijn aan, die het gelaatsvlak in twee delen scheidt en alles tezamen houdt: de boog van de onderlip, waarop de welving van de bovenlip aansluit, in welks midden de geul naar de neus ontstaat, vervolgd door de lijn van de neusrug, die bovenaan naar beide zijden in de wenkbrauwen overgaat. Karin versmoort een geeuw. De tranen dringen ervan in haar ogen. Ze kijkt naar de man achter het bureau. Haar ogen volgen het spel van zijn licht gebruinde handen met de bronzen papiersnijder. Ze beziet zijn trekken en vindt ze triest en een beetje zielig. Hij draagt geen trouwring. Is hij erg eenzaam? En onderwijl praat Frank over diepliggende ogen en basedow-ogen, wipneuzen en rechte, Griekse, Romeinse en kromme neuzen, dunne en dikke lippen, ronde, lange, gevulde, magere gezichten, en hun respectievelijke retouches. Tot hij plotseling opkijkt en haar bleke wangen ziet, de tranende ogen en de krampachtige witte neusrimpeltjes, die op een verborgen gaap wijzen. Karin, die juist haar ogen afgewend heeft, bemerkt het niet, voordat een stilte de rustige woordenstroom verzwelgt Hun blikken ontmoeten elkaar; ze zijn beiden verlegen. ‘Lieve Hemel,’ zegt Frank dan, ‘u bent verschrikkelijk moe, niet?’ Hij voelt zich schuldig, omdat hij het niet eerder bemerkt heeft. | |
[pagina 96]
| |
Karin stamelt: ‘Het.... het is niet erg.... ik moet nog een beetje wennen....’ Ze is bloedrood; Karin, de evenwichtige. Ze kent diverse soorten van directeuren en weet met hen om te gaan: een barse dienstklopper, een rokkenjager, een oppervlakkige flirt, een zaken-intrigant. Maar hoe sta je tegenover iemand met een eerlijk gezicht en zulke bezorgde ogen vol ernst en zelfverwijt? - Frank bedenkt, dat hij niets van haar leven buiten het instituut weet. Hij is elke informatie met opzet uit de weg gegaan, omdat ze door Geerts is aangesteld zonder zijn voorafgaande goedkeuring of medeweten. Ondanks haar sympathiek optreden heeft hij haar steeds als een soort verklikster van Ada beschouwd. Maar om de een of andere reden ziet hij haar nu opeens heel anders. ‘Vertelt u eens iets van uzelf,’ vraagt hij zacht. ‘Woont u hier bij familie of en pension?’ ‘Ik heb een kamer,’ antwoordt ze. ‘Alleen?’ ‘Ja.’ ‘En studeert u 's avonds thuis nog, of zo?’ ‘Nee, ik ben meestal - -’ ze kijkt hulpeloos. ‘Te vermoeid,’ vult Frank aan. Karin knikt. Ze weet, dat 't geen aanbeveling is, als je zo weinig uithoudingsvermogen hebt, maar het is nu al gezegd. Berrends ziet haar aandachtig aan. Er is iets in haar, dat hem treft. Je kunt soms op iemands gezicht een uitdrukking lezen, die zich in je eigen gevoel verklankt, als een lang vergeten melodie. Je kijkt en luistert diep in je herinnering, en je zegt: ‘Hé, ja!....’ terwijl je toch niet weet, wanneer, wat, waarom - .... Het streelt je, en je zucht afwachtend: ‘Ja.... hé, ja....’ maar je vindt niets terug. 't Is als een onherkenbaar verbleekte fotografie, die je lief is, om wat er eens op gestaan moet hebben. Frank vraagt: ‘Heeft u familie in een andere plaats?’ ‘Nee,’ zegt Karin. ‘Ik was enig kind, en - nou ja, ik heb geen andere familie meer.’ | |
[pagina 97]
| |
‘Veel kennissen?’ ‘Nee, meneer.’ Hij vindt het vervelend, dat ze er ‘Meneer’ bij zegt. Het klinkt afwijzend en nederig tegelijk. Ze schijnt het zelf ook te voelen, want ze vervolgt: ‘Eén vriendin; maar die is verloofd.’ Nu weet Frank, wat hij in haar terugvond: de eenzaamheid. Alleen-zijn lijkt hem voor een meisje nog erger dan voor een man. Haastig vraagt hij: ‘Heeft u het goed in dat pension?’ Ze staart peinzend voor zich uit. De kleur is nu weer weg van haar wangen. ‘Dat gaat wel,’ zegt ze. Frank knikt glimlachend. Hij ziet de kringen onder haar ogen. Medelijden welt in zijn hart op. Hoe moet hij haar zeggen, dat ze zelf beter opgemaakt moet zijn; dat een assistente van het ‘Bella Monica’ geen kringen onder de ogen hebben màg? - Zoals tegenwoordig meer voorkomt, overvalt hem een sterke tegenzin voor zijn vak en dit milieu.... En daaroverheen tuimelt een brandend, smachtend verdriet om Maria Mora. Hoelang is het nu al geleden, dat ze afscheid van hem nam? - Afscheid voor immer. Danse de l'amour inconnue. Karin ziet hem afwachtend aan. ‘Het is goedkoop, en dat is een heleboel waard,’ zegt ze. Waarover hebben ze daarnet gesproken? Over eten. Maria Mora zinkt terug in de diepte van Frank's hart. ‘Ja,’ echo't hij. ‘Dat is wat waard.’ Ze zwijgen even. Dan zegt Berrends: ‘Weet u wat? Het is nu bijna acht uur. Heeft u zin, om met mij straks ergens te gaan eten?’ Karin knikt. Ze heeft van meer directeuren invitaties ontvangen, maar dit lijkt haar wel bijzonder ongevaarlijk. ‘Heel graag,’ stemt ze toe. Frank neemt de huistelefoon en verbindt zich met de | |
[pagina 98]
| |
réception: ‘Is er nog een cabine vrij?.... Dank u.’ Dan draait hij een ander nummer: ‘Fräulein Inge?.... ist miss Anita auch da?....’ Karin luistert met belangstelling. Ze weet al, dat Berrends de buitenlandse assistentjes slechts in hun landstaal aanspreekt, als hij iets bijzonders van hen verlangt. ‘Nein?.... Na, hören Sie mal zu. Wollen Sie mir einen grossen Gefallen tun?’ In Karin's ogen trommelen de woorden en zinnen....: een vriendelijke vraag, of Inge haar, Karin een avond behandeling wil geven in cabine 6. Frank legt de hoorn terug en knikt tegen het meisje. ‘Dat is een goed middel tegen vermoeidheid,’ zegt hij. ‘Als u klaar bent, komt u maar weer hier.’ Juffrouw Karin verlaat de kamer. Moet ze blij zijn, of - niet? Is het geen teken, dat hij ontevreden is over haar uiterlijk? Ze is verrukt, en helemaal wakker. |
|